
i Jaipur, Optochtmet
olifanten, zwart krijt
enaquarel, 55 x 89,5
cm, Laren, Singer
Museum.
3 Ruiters voor een
moskee, 1916, ets, 43,3
x 28,3 cm, Haarlem,
Teylers Museum.
2 G. Lekegian, Cairo,
de moskee E l-Gbourie,
foto, 27,6 x 2i,4 m
Amsterdam,
Universiteit van
Amsterdam.
Bauers grote verbeeldingskracht, gevoed door zijn
algehele hang naar het Oosten en door zijn
belangstelling voor theater en literatuur, ligt ten
grondslag aan de feeerieke kwaliteiten van zijn werk.
In beschouwingen over zijn kunstenaarschap heeft dit
aspect vaak veel nadruk gekregen: ‘Bauer was een
visionair’, schreef zijn biograaf M.F. Hennus, ‘hij moest
de ogen dichtdoen om te zien. Als hij ze heropende
was in hem het beeid gerijpt dat hij daarginds te
onmiddellijk en door teveel toevalligheden afgeleid,
had waargenomen. Zijn blik zit niet vast aan een
voorbeeld buiten hem; zijn hand wordt niet door
onderbrekingen geremd. Hij kan weglaten, hij kan
overdrijven; hij kan aanduiden, hij kan accentueren,
als hij maar zorgt dat hij in zijn beeid de illusie ener
werkelijkheid bewaart.’
Het meer waarde hechten aan de verbeelding, in
plaats van afbeelding, is wel begrijpelijk ten aanzien
van een zo aan de wereld van de Tachtigers
verbonden schilder als Bauer. Toch bevat veel van zijn
werk meer dan alleen ‘de illusie ener werkelijkheid’.
Er bestaat vaak een direct verband met bestaande
plaatsen en gebeurtenissen en er zijn 00k duidelijk
topografische elementen in te herkennen. Vooral door
schildertechnische aspecten -de verzachting van
schaduwen, de penseelvoering en de kleurstelling-
dreigt dit echter keer op keer versluiérd te raken. Het
is niettemin goed mogelijk een reconstructie van
Bauers verschillende reizen naar het Oosten te maken.
w m m m
De tentoonstelling die thans in Teylers Museum is te
zien, geeft een beeid van Bauers reis naar India in
1897-’98. Deze reis markeert een fase in zijn
ontwikkeling waarin de uiteenlopende kanten van zijn
kunstenaarschap -schilderen, tekenen, etsen en
aquarelleren, maar 00k zijn schrijverschap en het
illustreren- op een unieke wijze samenkomen. Van alle
landen die Bauer in het Oosten bezocht, is India
waarschijnlijk 00k het land dat de meeste indruk op
hem heeft gemaakt. In november 1897 schreef hij aan
zijn moeder: ‘Ik ga nooit meer naar Egypte, dat is
allemaal "niets”. Hier is de wäre Jacob.’ Zelfs tientallen
jaren na afloop putte hij nog inspiratie uit deze reis.
In 1924 zou hij samen met zijn vrouw nog een tweede
maal naar India gaan. Ook van deze reis zijn enkele
voorbeelden in de tentoonstelling opgenomen.
4 B rief uit Ahmedabad
aan Hans en Paul van
Eeden, 12 januari
1898, DenHaag
Rijksbureau voor
Kunsthistorische
Documentatie.
Marie Alexandre Jacques Bauer werd'geboren in Den
Haag op 25 januari 1867. Al vroeg bleek deze jongste
van de zes kinderen van George Hendrik Bauer en
Maria Suzanna Verpoorten een bijzonder talent voor
tekenen te hebben. Reeds op 10-jarige leeftijd stond
hij ingeschreven bij de Haagse Académie, waar tussen
1870 en 1884 ook vier andere kinderen uit het gezin
Bauer lessen volgden. Hennus meent dat het van meet
af aan duidelijk was dat de jonge Marius over
bijzondere gaven beschikte: ‘Hij was het type van een
romantisch genie. Hij had de eigenschappen van een
wonderkind. Hij kende dingen zonder ze geleerd te
hebben en schudde uit zijn mouw wat anderen
hoofdbrekens kostte.’
Hoewel Marius Bauer op de académie verschillende
prijzen in de wacht sleepte, beviel het hem er niet.
Onder de behoudende J.P. Koelman bleef het
onderwijs er verre van actuele ontwikkelingen in de
schilderkunst, zoals de Haagse School. Bauer voelde
zieh op den duur niet thuis op de académie en brak in
1885 zijn Studie af. Nog datzelfde jaar kon hij een
atelier in de sigarenfabiek van zijn broer André
betrekken en werd hij pensionair van Koning Willem
III. Dit zou hem twee jaar lang een jaargeld ter
aanmoediging van zijn kunstenaarschap opleveren en
hem in Staat stellen vrij onbekommerd te leven.
Ó )c--,G <2_ t'A-c«, -
/ £ . '***> .
ß-y\ ¿ k (C4 /ù x - ,
A Jfa , / é íL f
In 1886 ging hij in de leer bij de schilder Salomon van
Witsen, die goed bevriend was met Jozef Israels, op
dat moment de meest prominente vertegenwoordiger
van de Haagse School. In Bauers vroege werk,
waarvan ter introductie ook enkele voorbeelden op de
expositie zijn te zien, is de invloed van de Haagse
School onmiskenbaar. Later zou hij het werk van de
Haagse meesters afdoen als ‘Broekslootgenre’, doch
daarmee richtte hij zieh vooral tegen hun alledaagse
thematiek; stilistisch heeft hij hen nooit verloochend.
Ook het Franse Impressionisme boeide hem, wat in
zijn vroege werk tot uitdrukking komt in de voorkeur
voor onderwerpen als de opera, de paardenrennen en
de schouwburg. Een kortstondige flirt met het
Japonisme weerspiegelt eveneens invloed van de
Franse kunst. Bauers interesse daarbij betrof echter
vooral het uitheemse van het onderwerp, niet zozeer
de specifiek Japanse compositiewijze.
Marius Bauer is de enige Nederlandse kunstenaar met
het Oriéntalisme als een eigen specialisme. Reeds als
kind kwam hij met het Oosten in aanraking. Samen
met zijn vader verzamelde hij plaatjes van oosterse
taferelen en gefascineerd las hij de verhalen uit
Duizend-en-één-Nacht. Waarschijnlijk nam hij ook al in
zijn jeugd kennis van de schilderkunst van de Franse
Orientalisten, die op bescheiden schaal te zien was in
onder meer het Museum Fodor te Amsterdam.
Binnen de kleine Nederlandse traditie van in de
Orient geinteresseerde kunstenaars lijkt de invloed
van zijn studievriend Philippe Zilcken van belang.
Met een reis naar Algiers in 1883 was Zilcken al vijf
jaar eerder dan Bauer in het Oosten. Hij legde
collecties aan van Japanse prenten en oosterse muilen,
terwijl oosterse thema’s een steeds terugkerend aspect
van zijn werk vormen.
Van beslissende betekenis voor Bauer was het contact
met de Haagse kunsthandelaar E.J. van Wisselingh.
Deze ontdekte het talent van de jonge kunstenaar en
lijkt hem in zijn enthousiasme voor het Oosten verder
te hebben gestimuleerd. Van Wisselingh financierde in
1888 Bauers eerste reis naar Constantinopel, een tocht
die van groot belang voor zijn carrière zou worden. In
een brief aan zijn moeder gaf de kunstenaar blijk van
het effect dat de volkomen andere wereld op hem
had: ‘Ik heb nu wel een vast doel voor ogen, iets dat ik
voor die tijd geheel miste.’
Veel van het werk naar aanleiding van deze eerste
oosterse reis, waarvan enkele voorbeelden in de
tentoonstelling zijn opgenomen, kenmerkt zieh door
het fragmentarische, het niet-voltooide. Het lijkt te
zijn ontstaan uit een heel directe, innerlijke behoefte
en Staat daarmee dicht bij het ideaal van de
Tachtigers.
Gedurende de jaren negentig werd Bauers techniek
volwassen, waarbij zijn fascinatie voor het Oosten
steeds vastere vorm aannam. Er volgden tochten naar