
5 Schetsboekbladen
Agra, 1897, zwart
krijt, 16 x 9,7 cm elk,
Amsterdam,
Rijksprentenkabinet.
Egypte en Rusland, waarbij hij tijdens de
laatstgenoemde reis voor het blad De Kroniek in
woord en beeid verslag deed van de kroning van de
tsaar. Voordat hij naar Rusland vertrok, had hij zieh in
de vorm van een politieke prent kritisch over deze
gebeurtenis uitgelaten. Eenmaal ter plaatse bezweek
hij echter voor de pracht en praal van het evenement.
Er volgde een stroom van kritiek op Bauers
standpunt. Toch is deze houding karakteristiek voor
Marius Bauer. Ten overstaan van visueel vertoon won
zijn kunstenaarsoog het altijd van zijn andere kritische
Vermögens.
De reisschetsboekjes van Bauer, thans in de collecties
van Teylers Museum en het Rijksprentenkabinet in
Amsterdam, geven het meest directe beeid van wat
hem tijdens zijn reizen trof. Ze bevatten vooral
architectuurstudies en figuurgroepen, die 00k de
belangrijkste thematiek van zijn etsen, tekeningen en
schilderijeri vormen.
Naast deze schetsen gebruikte Bauer 00k wel foto’s als
voorbeeld, wat meer kunstenaars in die tijd deden.
Zelf fotografeerde Bauer niet, maar hij verzamelde
foto’s, vooral tijdens zijn verblijf in India in i 897-’98,
maar 00k al in Egypte en Turkije. Daaronder zijn
opnamen van bekende fotografen als Bonfils, Zangaki,
Lekegian, Sébah en Abdullah Frères. Vanwege het
geheel andere karakter van het medium leveren de
foto’s een sterk contrast op met Bauers schilderijen en
tekeningen. Daardoor bieden ze tevens een
aanvullend beeid van zijn reizen door het Oosten.
De reis naar India
In oktober 1897 zette Bauer voet aan wal in India
voor een tocht van vier maanden längs een groot
aantal plaatsen in het noorden en midden van het
land. Tot en met maart 1898 zouden in De Kroniek de
verslagen van zijn belevenissen verschijnen zoals bij
de tocht naar Rusland, zij het nu zonder illustraties. Al
snel na aankomst raakte Bauer in de ban van het land:
‘Waarom toch dat eeuwige dwepen met sloten en
plassen en molens, waar men zweigen kan in de lijnen
en kleuren van tropische wouden en tempels’ zo
schreef hij, ‘waarom dat dwepen met ontaarde wezens,
waar men duizenden schoongevormde mensen kan
zien in een omgeving, die duizendmaal ”artistieker” en
belangrijker is dan in onze koude landen.’
Zijn tocht begon in Bombay, waar hij echter maar kort
bleef aangezien daar op dat moment de pest heerste.
Per trein reisde hij naar het noorden, naar Benares en
Agra, waar hij in vervoering raakte bij het zien van de
Taj Mahal: ‘Wie is in Staat in woorden weer te geven
deze schoonste uiting der architectuur, deze essence
van oosterse pracht? ’t Is een ontzaglijke parel op een
veld van azuur, gevat in turkooizen en smaragden; ’t
azuur is de lucht, de turkooizen en smaragden de rode
moskeeën en poorten.’
Na Agra bezocht hij achtereenvolgens Gwalior,
Muttra, Dig, Bindraban, Delhi, Jaipur, Ajmer, Palitana,
Baroda en Ahmedabad. Toen hij tenslotte Hyderabad,
in Midden-India aandeed, was het februari 1898, vlak
voor het begin van het hete seizoen en tijd om naar
Nederland terug te keren.
Bauers schetsboekjes en brieven vormen de meest
directe weergave van zijn belevenissen in India. De
schetsen, bedoeld als studiemateriaal voor zijn etsen
en schilderijen, zijn op zichzelf juweeltjes van
tekenkunst.
Zijn brieven, vooral gericht aan zijn familie en
gedeeltelijk voorzien van illustraties, lichten zijn
persoonlijke omstandigheden toe. Een bijzonder facet
is-de correspondentie met de firma Van Wisselingh.
Als een ware ‘commerce-voyageur’ was Bauer voor
deze kunsthandel op zoek naar Boeddha-beelden,
waterpijpen en Indiase snuisterijen. Enkele van de
voorwerpen die hij kocht, behield hij na afloop van de
reis zelf. Uit de briefwisseling met Van Wisselingh
blijkt tevens hoe hij voor zijn werk voorspoedige
tijden in het verschiet zag: ‘Bestei duizend etsplaten,
duizend riemen papier, voor duizend Akëdyssérils’
schreef hij enthousiast, ’we zullen duizenden guldens
verdienen!’
Direct na thuiskomst maakte Bauer een twintigtal
etsen, waarvan vooral de grotere bladen veel
waardering oogstten. Een selectie van deze prenten
zond hij in voor de Parijse wereldtentoonstelling in
1900. De jury had grote bewondering voor dit werk
en verleende hem, samen met Whistler en Zorn, de
’Grand Prix’. Daarmee was Bauers reputatie gevestigd.
De grote India-etsen onderscheiden zieh door hun
soberheid en evenwichtigheid en worden beschouwd
als het hoogtepunt van zijn grafische kunnen. Ook zijn
Indiase aquarellen tonen een supérieure techniek.
Vooral de bladen van Benares en de Taj Mahal zijn
hoogtepunten in zijn oeuvre en sluiten aan bij de
grote traditie van de 19de-eeuwse reisaquarel.
Ter gelegenheid van de tentoonstelling verschijnt een
uitgebreide publicatie, waarin Bauers brieven uit
India, zijn reisverslagen voor De Kroniek, alsmede vele
schetsboekimpressies samengebracht zijn. Waar
mogelijk worden deze in verband gebracht met etsen,
schilderijen en aquarellen. De publicatie bevat tevens
een uitgebreide inventaris van alle oosterse
reisboekjes van Bauer en beschrijvingen van zijn
levensloop en werkwijze.
André Kraayenga