
8 Wybmnd Hendriks, meer en meer ondervindende, had zulks mede op
Mariinus van Marum Teylers Stichting invloed. Men oordeelde het
als arts, uit een serie raadzaam om de boekerij meer ten algemeen nutte,
van 13 momentenuit zoo ver dezelve daar voor vatbaar was, te doen dienen
het leven van Van en meende 00k weder openbare lessen of
Mamm, voorlezingen te doen houden door de leden, zonder
Gemeentearchief van dit voornemen aan dezelve kennis te geven.
Haarlem. Reeds vroeger had men huizen en tuinen achter het
fundatiehuis aangekocht en nu werd er op een
gedeelte van die erven zijdewaarts achter tegen het
museum een gebouw geplaatst(4), in welks bovenste
gedeelte de boeken, op de galerij niet meer geplaatst
kunnende worden, zöuden staan en daar tevens eene
betere gelegenheid gegeven worden om van dezelven
gebruik te maken: zijnde deze kamer van eene
genoegzame ruimte, hoewel de toegang altijd längs de
reeds genoemde smalle galerij bleef, ofschoon men
zeer goede gelegenheid had om eene betere te maken.
Van dezelve ruimte was er nu 00k een benedenvertrek
en dit wilde men tot eene soort van auditorium
inrigten tot houden van voorlezingen van de leden,
doch dit alles, zoo als gewoonlijk geheel buiten hun
om gegaan zijnde, hadden de meesten daar geen zin
in, te minder daar zij door geene de minste
vermeerdering van toeloop of andersints, werden
begunstigd (In tegendeel, voor dezen tijd hadden zij
benevens directeuren het uitsluitend regt om van de
boekerij gebruik te maken, thans deelen zij dat met
een aantal welke daar toe verlof bekomen door
directeuren en den bibliothecaris, welke een
onder-bibliothecaris is gegeven (de heer Van
Bemmelen), zonder dien eerste bibliothecaris des
wegens te kennen, waardoor de noodzakelijke
eensgezindheid ontbreekt tusschen die twee heeren,
te voren goede bekenden, welke op eene
vriendschappelijke wijze verkeerden. Gedurende
eenige uren twee dagen in de week, was er toegang tot
de bibliotheek maar de boeken niet van een algemeen
gebruik zijnde, werd hun die de toegang verleend was
geen druk gebruik van gemaakt. Natuurkundige en
daar onder kostbare prachtwerken werden bij
aanhoudendheid aangekocht, zoodat de catalogus in
1826 gedrukt, in 1832 herdrukt moest worden.
Spoedig zal dus 00k deze kamer te klein zijn, te meer
om dat men die boekenkamer niet gebouwd heeft met
ramen boven aan, zooals den weg door het museum
gewezen was, maar met ramen terzijde, waardoor men
veel plaats verliest).’
Schilderijenzaal
‘Intusschen stond er de kamer eenmaal en moest toch
tot het een of ander gebruik dienen. Wel nu, een der
oppermachtige heeren directeuren, min of meer
liefhebberij hebbende in schilderijen en teekeningen,
viel het in om in deze ongebruikte kamer, hoe zeer
laag genoeg van verdieping en siecht verlieht,
schilderijen te plaatsen en het eerste stuk dat tot dat
einde aangekocht werd, was de fraaije woelende zee
door onzen bekwamen zeeschilder Schotei, welk stuk
zieh op de Haarlemsche Tentoonstelling in 1825
bevond. Het besluit was tevens om zieh alleen te
bepalen tot het werk van bekende Nederl. meesters,
naar de leden der genootschappen van ter zijde
vernamen en dit besluit möge dan 00k niet te
misprijzen zijn. Doch men had dan 00k het
aanvankelijk betreden spoor volgende, van de beste
stukken dezer meesters als vereerende proeven van
hun kunsttalent moeten blijven aankoopen — heeft
men dit gedaan? — het algemeen gevoelen van
bevoegde beoordelaars zegt neen; en ongelukkig dat
deze handelswijze 00k bij velen voor rekening komt
van de leden, in zonderheid van dezulken welke het
vak der schilderkunst inzonderheid voor hunne
rekening hebben, dewijl men toch wel niet aan
tetoonstellingen bij Teylers Stichting geheel buiten
deze leden zou omgaan, nogthans is dit zoo en het is
hoofdzakelijk zoo niet alleen de heer directeur W. van
der Vlugt, die in dit opzigt handelt, zieh bedienende
van den coneierge en opzigter der schilderijen,
teekeningen en prenten, Michaelis, waneer hij
directeur zulks goedvint.
9 Wybrand Hendriks,
Martinus van Marum
en zijn vrouw Johanna
Bosch (overleden 1821)
op hun buitentje
Plant lust aan het
Zuider Buiten Spaame,
uit een serie van 13
momenten uit het leven
van Van Marum,
Gemeentearchief
Haarlem.
De boekenkamer bouwende met die welke thans voor
de schilderijen dient, heeft men daar naast een lang en
smal vertrek van boven verlieht gemaakt ter plaatsing
van de FossiliaG), waarvan de verzameling niet meer
uitgebreid wordt. Dit vertrek kan ook,geensins tot een
model van goede smaak dienen, zoo als ik meermalen
hoorde aanmerken. De voorwerpen zijn daar
gedeeltelijk zigtbaar in glazen kassen, gedeeltelijk niet
(Van de nog overgeblevene grond achter het museum
is een, niet onbehagelijke tuin aangelegd, doch een
behoorlijke toegang uit het huis ontbreekt).’
Een ijzeren geldkist
Uit het dagboek over de periode 1831-1841 ontlenen
we het volgende over Martinus van Marum.
‘Den 3 mei [1832] zag ik Mercurius in de zon,
vertonende zieh in derzelve schijf als een zwarte vlek.
Deze waarneming geschiede dooor eenen kijker van
• v '# - ,‘fr
4 f * P I S P f .
■ ‘'S. fi|
- - ' - - v i I - J
Mm. W m .
m t í¡§í
m m m
ijgj,
middel matige groote boven uit het huis des heeren
Van Marum, maar slechts een ogenblik was daartoe
gelegenheid dewijl de lucht spoedig bewölkte.’
‘Weinige weken voor zijn 83 verjaardag, den 20 maart
[1833] deed mijn vriend Van Marum des avonds
alleen op zijne boekenkamer o f zoogen. kantoor
zijnde, een val met het hoofd, waarschijnlijk tegen
steen of ander hoekig lichaam, zoodat hij boven op
het hoofd een wond bekwam (Bij nader onderzoek
scheen het te blijken dat het dekzel van de ijzeren
geldkist hem op het hoofd was gevallen), zekerlijk ten
gevollige van een apoplextisch toeval, waarvan
misschien de verdere voortgang door de sterke
bloedontlasting gestuit werd. De twee of drie
volgende dagen scheen hij er weinig hinder van te
hebben, doch vervolgens kwam er eene zeer
overvloedige ettermaking die eene soort van
pijpzweren veroorzaakten. Deze moesten ter
bevordering van de ontlasting twee malen gesneden,
zoodat ik met treurig gevoel den grijsaard zag lijden;
tusschen beiden was hij 00k niet volkomen present,
doch had bijna geen koorts, zoodat zieh alles weder
herstelde en de lijder spoedig beterde. In het begin
van april waren de wonden bijna digt en de eetlust
kwam terug en beloofde een volkomene herstelling.
Vervolgens ging de heer Van Marum weder uit,
schoon de wonde moeijelijk heelde dewijl er
beenschilfertjes voorkwamen. Omstreeks half mei ging
hij nu en dan naar Plantlust en zelfs later 00k weder
naar Amsterdam, de vergadering en de maaltijd der
Hollandsche Maatschappij werd door hem echter niet
bijgewoond.’ ,
‘De heer Van Marum is met het gewoon i4daags
zondags-gezelschap op zijn 86 verjaardag den 20
maart [1836] bij mij zijnde vrij welvarend.’
Een schraapzuchtige wijze
‘November 2 [183 7] nog altijd blijf ik den heer Van
Marum des donderdags zoo wel als zondags bezoeken
en 00k zondags wanneer het 14-daags gezelschap met
de famielje De Vries en Van Lee plaats heeft. Zijne
lighamelijke toestand scheen niet achteruit te gaan,
zelfs was hij iets beter ter been, hetgeen hij daar aan
toeschreef dat hij dagelijks zijne beenen met rum liet
vrijven. Meermalen bleek het mij echter dat zijne
geestvermogens verzwakten, echter blijft hij de zorg
voor de uitbreiding van zijne aanzienlijke bezitting
voortzetten, niet zelden op een schraapzuchtige wijze,
hoezeer hij soms groote kapitalen gedurende eenige
weken ledig laat liggen uit vrees van die niet zeker
genoeg te zullen beieggen. Vaak bedreigt hier de
gierigheid de wijsheid’ [helaas volgen nu dertien
doorgehaalde, onleesbare regels].
‘In het laatst van december [1837] werd de heer Van
Marum ernstig ongesteld, zoodat wij hem aanraden
om zieh te bed te leggen en wel in het benedenhuis,
maar hiertoe was hij niet over te halen, maar wilde
volstrekt naar zijne slaapkamer boven, hoe zeer hij
buiten Staat was de trap op te klimmen. Mijn neef de
doctor [Adriaan van der Willigen Pz.] bood zieh dan
aan om hem te ondersteunen en slaagde daar in niet
zonder moeite en met alle inspanning van krachten