
e 0 « <&eJfee.£a ¿ J e a .^ . tr n m . pa~*.
( ^ ' '
éûsrG. ée-?*^K€C-*r&Zï>^ ^ÄÄ-T-e-r- ¿W3&&. t j y i ï b e rr- ¡ù*y
J h JU - Ju.'e~(- in j& / ic te & ù c A # , £*% e J k é - ¿*e-&£ â>&7>u? / /C o z+ - s i ^ / ¿¿c
/Zosm. /¿ v e ./ s*c. Jr ^a -^cZ i P c e ¿nrvy- ¿>hP2jl. In r-^ée-^ ^ t-o^gXjzJJZ ^
.Ä - /■> O ie. é ê v e ^ . ¿ tn ^/ ^ . /l4 y 4 e -**^€-^e.-7i_ /¡ri*- />**. / f û /
, £ * ., £>?*. Pt*l44&ZpjiL_ IÎC - rV ^ > i p ^
T-«. Voexÿ&n. , &&**- ¿te '-té&rTKXjL<k ¿ta.-r
Quct+nrcjjj, A r £ - ¿¿à. ’T ^ r é & V r v is ^ à z A jl H 2 ^ - 6P<S»v ¡rttrm U ? A f- /
o î ^ u » U y j $ & < J e-K. y o ^ d i d + A ) y ^ - X K j x - i Î .U f é
v a ^ J e ^ v * * .
V4-rnfes£A t)ce. T& eXAe^eAQk^ v é a ^ rt^ n ^ r^ . X a ^rZ ^ tue. Àe. -¿cc-A
V€*rJu)e~&^>i f £tn_ ¿¿e+t fruOsn-e/C^ Ircrry- ¿forJOru-Xic^-Xe -\ lArX ’kjz^y.
p * 7 ^ f ^ '
A u u z p L « 2 e ^ 9 c .
Afb. 12. ’De geheele natuur is een bron van vermaak ....'Motto van een inzending op de fysico-theologische prijsvraag van 1801.
Bij de historiekunde is — niet verwonderlijk — de poli-
tieke geschiedenis het ruimst vertegenwoordigd (7 maal),
met onderwerpen uit zowel de ’vaderlandse’ als de algemene
geschiedenis. De serie opent evenwel verrassend
met twee kritische geschiedfilosofische vragen, te weten
’Welke zijn de juiste paalen, waar binnen men, redelijker
wijze, verplicht is zijnen lust van twijfelen in de Historiekunde
te beteugelen?’ (1780) en ’De rechte bepaaling der
geloofwaardigheid van Herodotus als geschiedschrijver’
(1785). Ook valt de mate op waarin aandacht wordt ge-
schonken aan sociale geschiedenis: in 1807, 1831 en
1844 werd respectievelijk gevraagd naar ’De levenswijze
en de gewoonten onzer voorvaderen, hier te lande, van
de vroegste tijden af, tot aan het einde der zestiende
eeuw’, ’De tegenwoordige toestand van de bevolking van
het vijfde werelddeel (Australie)’ en ’Eene geschiedkun-
dige beschouwing der middelen, sedert het begin der
17de eeuw, tot op den tegenwoordigen tijd, in Nederland,
openbaar aangewend, ter voorkoming of vermin-
dering van armoede’. Voorts zijn er enkele kerkhistorische
onderwerpen en enige op zieh zelf staande vragen
als ’Wat weet men uit historische berigten van verande-
ringen, die de aardkloot aan zijne oppervlakte in som-
mige streken, door verschillende oorzaken, ondergaan
hebbe?’ (1805) en ’Voordeelen en nuttigheden der me-
nigvuldige ontdekkingsreizen’ (1819).
Uit een aantal onderwerpen spreekt een zekere fascina-
tie voor het recente verleden, de période van de Verlich-
ting. Het zal dan ook geen toeval zijn dat uitgerekend in
1800 de vraag wordt gesteld naar ’Het kenmerkende der
achttiende eeuw ten aanzien van verlichting en zedelijk-
heid, in vergelijking der naastvoorgaande’! Ook bij de ge-
schiedenisvragen valt weer de ruime vraagstelling op, de
voorkeur voor het brede overzicht in tijd en plaats.
De teken- en schilderkundige onderwerpen vallen op vijf
na alle binnen Nederlands nationaal kader. De vijf ’bui-
tenbeentjes’ worden gevormd door de vragen naar de
schilderkunst van de Grieken en Romeinen (1786, her-
haald in 1791), de geschiedenis van de graveerkunst
Afb. 9. Erepenning van het Tweede Genootschap met symbolische
voorstelling van de vijf hierin vertegenwoordigde wetenschappen.
Naar een tekening van Jordanus Hoorn en verbeterd ontwerp van
Taco Jelegersma gemedailleeerd do o r Johan George Holtzhey. Uit-
voering in goud en zilver.
(1821, herhaald in 1840) en de eisen te stellen aan ’na-
tuurkundige’ afbeeldingen (1845). Van de acht nationalistische
kennen er twee een actuele probleemstelüng
(’De nationaale smaak der Hollandse School in de teken-
en schilderkunst’ (1781) en ’De tegenwoordige Staat van
de Schilder- en tekenkonst in de voormalige vereenigde
zeven gewesten’ (1811)). De overige nopen tot historisch
onderzoek met vragen als ’De redenen van het klein getal
der Nederlandsche historieschilders’ (1806), ’De invloed
van de kerkhervorming in Nederland op de schilderkunst
en op de beeidende kunsteri (1851), ’Critisch onderzoek
naar de vorming van Rembrandt van Rijn als
kunstenaar’ (1862), enz. De vele ruime vraagstellingen
vormden ook hier een bottle-neck voor het aantal inzen-
dingen, een gegeven dat versluierd wordt door de
enorme respons op de prijsvraag van 1806, waarop 15
verhandelingen binnen kwamen! Het aantal inzendingen
van 7 op de overige 12 vragen tezamen steekt daarbij wel
erg schraal af.
De penningkunde tenslotte: de vragen in deze discipline
zijn verreweg het geringst in aantal. Op die uit 1792 (’De
vereischten tot een goede gedenkpenning’) na vereisten
ze alle gedegen historisch onderzoek. Degene die in dit
opzicht met kop en schouders uitsteekt, is RO. van der
Chijs, de met goud bekroonde, enige respondent op de
prijsvraag van 1841 (’De munten onzer voormalige her-
togen, graven, heeren en steden’). Zijn antwoord ver-
scheen als Verh. TTG XXVI in de jaren 1851-1866 en
besloeg uiteindelijk 9 banden, een monumentaal werk
dat hij tot stand bracht in de functie van hoogleraar-di-
recteur van het munt- en penningkabinet van de Leidse
universiteit. Een andere opvallende numismatische prijsvraag
is die uit 1797 (’De redenen, waarom de meeste
Volkeren de metaalen, en wel inzonderheid goud en zilver,
hebben verkooren tot het representative teken van
waarde en rijkdom’); het aantal inzendingen hierop be-
droeg 15, met als gevolg hetzelfde effect als waarop bij de
teken- en schilderkunde werd gewezen. De overige vragen
stellen historische kwesties aan de orde als ’De oor-
sprong der wapenschilderi (1782), ’Geschiedenis van het
muntwezen in de Nederlanden van haar vroegste tijden
af tot op den tegenwoordigen tijd’ (1823), enz. Even exotisch
als gewaagd was het verzoek om ’Een monografie
over de munten van de steden in Klein Azie of van de
oude Perzische koningen of van de Ptolomeen in Egypte’
(1863); er kwamen geen inzendingen op binnen, on-
danks het facultatieve element in de vraag.
M. van Hoorn
Literatuur
’Teyler’ 1778-1978. Studies en bijdragen over Teylers Stichting naar
aanleiding van het tweede eeuwfeest, Haarlem/Antwerpen 1978.
K. van Berkel, ln het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de
natuurwetenschap in Nederland 1580-1940, Meppel 1985.
W.W. Mijnhardt, Tot heil van ’t menschdom. Culturele genoot-
schappen in Nederland, 1750-1815, Amsterdam 1987.
C.J. von Rönnen, Inventaris van de archieven van Teylers Stichting
te Haarlem, 1606-1945(1977), Rijksarchief Utrecht 1978.
Een chaotisch wereldbeeld
Binnenkort organiseert de Vereniging voor Onderwijs,
Kunst en Wetenschap (OKW), afdeling Haarlem, in sa-
menwerking met Teylers Museum een nieuwe lezingen-
cyclus rond het thema ’Chaos’. De laatste jaren is het be-
grip ’Chaos’ in zwang geraakt als een soort vangwoord