
Grandjean, die in 1781 op jonge leeftijd in Rome over-
leed, en David Pierre Giottino Humbert de Superville,
van wiens buitengewone, pre-romantische tekeningen
een mime selectie op de tentoonstelling te zien is. De
Hollandse tekenkunst van de late achttiende eeuw wordt
zodoende gekenmerkt door een veelheid aan verschij-
ningsvormen, uiteenlopend van een temggrijpen op de
Gouden Eeuw tot een pogjng, de oudheid te doen herle-
ven, van idyllische en pittoreske landschappen tot ro-
mantisch-aandoende vergezichten. Het is die veelheid
die de tentoonstelling in Teylers Museum zo goed moge-
lijk tot zijn recht wil laten komen. Voor de bezoeker, die
zowel de Teyler-tentoonstelling als de expositie in het
Frans Halsmuseum aandoet en ook een bezoek brengt
aan het Paviljoen ’Welgelegen’, dat gedurende de ten-
toonstellingsperiode te bezichtigen is, komt zo de ’edele
eenvoud’, die de laat achttiende-eeuwse Holländers na-
streefden, weer tot leven.
Carel van Tuyll
Data tentoonsteillingen: 17 September t/m 26 november 1989. Frans
Halsmuseum en Teylers Museum geven voor deze tentoonstelling een ge-
combineerd toegangsbiljet uit dat f 6,- kost. Teylers Museum is voor de
duur van de tentoonstelling ook op maandagmiddag van 13.00 tot 17.00
uur geopend. Voor verdere inlichtingen zie de Agenda.
Het tweehoomig monster van Fayüm
Afb. 5. D e Arsinoitherium-schedel in Teylers Museum.
Aan het eind van de tweede zaal in Teylers Museum,
rechts van de ingang naar het fysisch kabinet, Staat een
grote schedel. Op het eerste gezicht zou men denken dat
we te maken hebben met een neushoom. Maar bij nader
onderzoek zien we dat het dier twee hooms heeft, die
naast elkaar op de snuit staan. Het naambordje leert ons
dat het hier gaat om de schedel van Arsinoitherium zitteli.
Wat was dit voor een beest? Waar komt het vandaan?
Wanneer leefde Arsinoitherium? En hoe leefde het dier?
Vanaf het moment dat het eerste exemplaar gevonden
werd, hebben wetenschappers zieh over deze vragen gebogen.
En nog blijven vragen onbeantwoord.
De opgravingen in de Fayüm
Arsinoitherium is gevonden in de provincie Fayüm in
Egypte. De Fayüm is een slenk waardoor een zijrivier (de
Bakr Joessoef) van de Nijl stroomt. Het is een brede,
vruchtbare vallei van 65 kmlengte. In klassieke tijdenlag
hier een groot meer, dat inmiddels slechts een vijfde van
de oppervlakte van de vallei beslaat. De naam Fayüm is
een verbastering van de oude naam voor dit meer, Peiom.
De provincie is het toneel geweest van twee soorten opgravingen.
Naast de paleontologen (waarover verder
meer) hebben ook arch°ologen onderzoek in deze vallei
gedaan. Tijdens de twaalfde dynastie was deze vruchtbare
slenk een van de belangrijke economische gebieden
van het oude Egyptische rijk. Grote waterwerken werden
gebruikt om het meer in te tomen. Na een vervalperiode
werd tijdens de dynastie van de Ptolemaeen (derde tot
eerste eeuw voor onze jaartelling) het gebied weer be-
woond (Baines et al, 1983).
De paleontologen die in het gebied opgroeven waren in
een heel andere tijd gemteresseerd. Arsinoitherium is gevonden
in aardlagen die behoren tot de Jebel el Qatrani
Formatie. Deze aardlagen zijn van een Oligocene ouder-
dom (ca. 36 miljoen jaar oud). De eerste zoogdiervond-
sten werden gedaan in 1898 door een expeditie o.l.v.
H J.L. Beadnell van de Egyptian Geological Survey. Bij
verdere opgravingen in 1901 sloot Dr. C.W. Andrews van
het British Museum of Natural Flistory zieh bij de expeditie
aan. Dr. Andrews was naar Egypte gekomen om re-
cente zoogdieren te verzamelen. Hij werd zo enthousiast
over de fossiele fauna van Fayüm, dat hij aan een reeks
van artikelen begon waarin hij de fauna beschreef. Dit
leidde in 1906 tot een omvangrijke catalogus: A descrip-
tive Catalogue o fth e Vertebrala o f Fayüm. Hierin schreef
hij onder andere zijn bevindingen over de Arsinoitherium.
Hij noemde het dier naar de Egyptische koningin
Arsinoe, wier tempel in de buurt van de vindplaats ligt.
(Arsinoe was de zuster en echtgenote van Ptolemaeus II
(285-246 v. C.)). De farao’s werden beschouwd als go-
den. Omdat de farao geen gewone sterveling kon trou-
wen, was hij verplicht met zijn zus in het huwelijk te tre-
den. Dat voor een koningin, dochter en vrouw van een
god, een tempel werd opgericht was dus niet ongewoon.
Het werk van Andrews bleef uiteraard niet onopgemerkt
in de wetenschappelijke wereld. Uit het duistere era van
het duistere continent versehenen nu de meest fantastische
beesten en alle belangrijke musea moesten hun eigen
collectie hebben. Dr. Fraas van het Staatliche Museum
für Naturkunde in Stuttgart stuurde de fossielenja-
ger Richard Markgraf naar Fayüm. In januari van 1906
arriveerde de grootste Amerikaanse paleontoloog van
dat moment, Dr. H. F. Osborn in Egypte, met in zijn bagage
een aanbevelingsbrief van president Theodoor
Roosevelt. Al snel huurde hij Markgraf in om voor zijn
museum te verzamelen. Deze musea waren vooral gemteresseerd
in spectaculaire, grote soorten, zoals Arsinoitherium
maar ook Palaeomastodon, de oudst bekende
voorouder van de olifanten, en Moeritherium, een in het
water levend zoogdier dat het midden houdt tussen een
olifantachtige en een zeekoe. Schedels van deze twee dieren
staan aan weerszijden van het skelet van de grotten-
beer in zaal 1 (zie het artikel van H. Bol in Teylers Maga-
zijn 20). Ook uit de Fayüm komt de schedel van Pro-
zeuglodon, links van de ingang naar het fysisch kabinet.
Verder werden veel fossielen van klipdassen verzameld
(een aparte groep, die vandaag de dag alleen in Afrika en
Klein Azië voorkomt) en van echte zeekoeien. Zee-
koeien zijn de enige dieren die in die tijd ook in Europa
voorkwamen. Teylers Museum heeft in zijn collectie een
Halitherium-skelet van een iets jongere période uit
Duitsland. Latere expedities (met name die van de Yale
University in de jaren zestig (Simons et al., 1968)) waren
meer gemteresseerd in de kleinere zoogdieren, zoals de
knaagdieren en vooral de apen. Tijdens deze expedities
werden o.a. fossielen gevonden van Aegyptopithecus (’de
Egyptische aap’), de_oudst bekende gemeenschappelijke
voorouder van mensapen en mens.
Wat voor dier is Arsinoitherium?
De eerste soort van Arsinoitherium die beschreven werd,
was A .zitteli Andrews, 1901. Het was een behoorlijk
groot dier (1.70 m. schouderhoogte en 3.50 m.lang). Be-
halve de twee hoorns vallen vooral de poten op. Boven-
arm en bovenbeen waren lang. De onderarmen, onder-
benen en de stevige, vijftenige voet waren juist zeer ge-
drongen. Vergelijken we de opbouw van deze poot met
die van de recente hoefdieren (paarden, koeien, neus-
hoorns, herten), dan zien we dat deze dieren juist een
lange onderarm met zeer uitgerekte middenhandsbeen-
tjes hebben.
Hoezeer het dier tot de verbeelding sprak, blijkt uit de
dramatische titel van de beschrijving van de tweede
soort, A.andrewsi door Lankester in 1903. Dit artikel
was getiteld A new extinct monster. Deze tweede soort
had een schedel die nog eens anderhalf maal zo groot is
als de schedel die in Teylers Museum tentoongesteld
wordt. Aangenomen dat de rest van het dier evenredig
veel groter was dan A.zitteli, dan was deze reus dus drie
meter hoog en bijna vijf meter lang. Geen wonder dat
men van een monster sprak!
Andrews kon het dier in geen enkele bekende zoogdie-
rorde plaatsen. De schedel doet denken aan o.a. Uinta-
therium uit Amerika van de orde Dinocerata, een groep
die leefde in een veel eerdere période, het Paleoceen (ca.
60 miljoen jaar geleden). Brontotherium uit het Onder
Oligoceen van Amerika is een tijdgenoot van Arsinoitherium
en heeft ook hoofduitsteeksels. Dit dier behoort tot
Afb. 7. Een vergelijking van het skelet van a. Arsinoitherium met b.
Uintatherium en c. Bronthotherium. Arsinoitherium valt met name op
door de zeer stevige voeten (a. naar Andrews, b. naar Granger, c. naar
Osborn).