
Afb. 9. De plaat bij Wagnèrs eerste beschrijving van fossielen uit
Pikermi. Onder de afbeeldingen het onderschrift: Reliquiae antediluvianas
Graecae d.w.z. Overblijfselen uit Griekenland van voor
de vloed. (1840)
Wagners eerste artikel over Pikermi in de Nederlandse
vertaling: ‘Overblijfselen van voor de vloed uit Griekenland’.
En in de beschrijving, die Roth van Pikermi geeft
lezen we: de vloed, die deze dieren verdelgde en hun
overblijfselen met modder bedekte, was zo hoog, dat hij
alle heuvels overspoelde...’. Het gevolg van deze op-
vatting was, dat deze paleontologen totaal niet spraken
over afstamming of verwantschap tussen dieren uit
verschillende geologische tijdperken. Iets, wat öns vreemd
aandoet.
Een typisch voorbeeld daarvan vinden we in Wagners
reacties op de vondsten van botten van een dier, dat
uiteindelijk een drietenig paard blijkt te zijn. (Het verschil
tussen het drietenig paard en het huidige ligt bijna alleen in
de bouw van hand en voet. Het drietenige paard had aan
weerszijden van een fors centraal middelhands/voetsbeen
nog een kleiner middelvoetsbeen. Aan alle drie deze
beenderen zat een teen. Het huidige paard heeft aan
weerszijden dan het grote centrale middelhands/voetsbeen
een klein botstukje zitten, het zogenoemde griffel-
beentje. Aan de bovenkant hebben de griffelbeentjes nog
de gewrichtsvlakjes van een middelvoetsbeen, maar naar
Afb. 10. Links het onderste gedeelte van de poot van een drietenig
paard van voren en van opzij en rechts hetzelfde van het huidige
paard.
beneden lopen ze in een punt uit en hebben geen plaats
meer voor de aanhechting van een teenkootje.
Bij de zending uit Griekenland van 1848 was een schedel
van dit dier. Wagner beschreef die schedel en merkte
daarbij op dat er erg weinig verschil is tussen deze schedel
en die van het huidige paard. De gelijkenis met het huidige
paard vond hij zo groot, dat hij het voor hoogst
onwaarschijnlijk hield dat dit dier aan zijn griffelbeentjes
nog weer botjes zou hebben zitten, zoals Kaup beweerd
had in zijn publicatie van 1833 over in Duitsland
gevonden resten van uitgestorven paarden.
In 185 3 kwamen de vondsten van Roth. Daar waren bijna
complete pootskeletten bij. Bij de beschrijving ervan zegt
Wagner: “ ... ze lijken zo sterk op die van het huidige
paard, dat ik ze niet hoef te beschrijven. Alleen is het
uiteinde van de griffelbeentjes inderdaad zo, dat er nog wel
een stukje bot aan vast gezeten kan hebben, maar zeker
geen vingerkootje” .
De zending van 1857 bevatte echter stukken waaruit
duidelijk bleek dat naast de middelste nog twee, wel
kleinere maar complete tenen aanwezig waren... Het
probleem is nu dus opgelost zegt Wagner, we hebben te
maken met een paardachtig dier met drie tenen. Het hoort
dus niet bij de huidige paarden, die slechts een teen
hebben. Het moet voorlopig maar als een bijzonder lid van
de familie van de dikhuidigen worden gezien. (Dik-
huidigen, was een toentertijd bestaande orde, waar
rhinocerosachtigen en varkens bij onder gebracht waren.)
Uit de beschrijvingen van de voorgaande jaren was het
duidelijk dat de overeenkomst tussen dit dier en het
huidige paard Wagner sterk had gefrappeerd. Dat doet
verwachten, dat hij nu iets zou zeggen over een mogelijke
verwantschap. Maar neen, geen woord. Het drietenig
paard hoorde kennelijk tot een eerdere schepping en nadat
die schepping vernietigd was, kwam de huidige met
paarden die slechts een teen hebben. Daarmee was voor
Wagner de kous af.
De Franse bemoeienis met Pikermi
Was de bewerking van de Pikermi fossielen tot het midden
van de jaren vijftig van de vorige eeuw bijna uitsluitend
een Duitse en dan vooral Beierse aangelegenheid, na die
tijd gaat dat veränderen. Voor een groot deel door het
toedoen van de toenmalige Franse gezant in Athene,
baron Forth-Rouen. Hij verzocht namelijk in 1853 een
Griekse professor in de natuurlijke historie, die van de
Griekse regering de opdracht kreeg opgravingen in
Pikermi te doen, dringend enkele van zijn vondsten naar
Parijs te sturen. En toen de jonge Franse geoloog Gaudry,
na een opdracht op Cyprus vervuld te hebben, Athene
aandeed, nam baron Forth-Rouen hem mee naar
Pikermi.
Na zijn terugkeer in Frankrijk bracht Gaudry verslag uit
over Pikermi en wist een opdracht te krijgen om zelf in
Griekenland opgravingen te gaan doen. Tweemaal ging
Gaudry naar Griekenland. De eerste keer in de winter
van 1855-1856 en de tweede maal in de zomer van 1860.
In 1855 dreigde de expedtie niet door te zullen gaan
wegens de algemene onveiligheid in Griekenland ten
gevolge van de Krimoorlog (1853-1856). Rusland wilde,
gebruik makend van de interne zwakte van het Otto-
maanse rijk, Constantinopel veroveren. Engeland en
Frankrijk, die niets voelde voor Russische invloed in het
Middellandse Zee gebied, hielpen de sultan van het
Ottomaanse rijk de Russen tegen te houden. De Grieken
wilden echter, gebruikmakend van het feit dat de sultan de
handen vol had, het noordelijke deel van hun land van de
Turkse overheersing bevrijden. Door een Engels-Frans
vlooteskader, dat gedurende de oorlog de haven van
Athene bezet hield, werd de Grieken duidelijk gemakt, dat
ze van dat voomemen moesten afzien. Het reeds
geworven vrijwilligersleger moest ontbonden worden.
Veel van de gefrustreerde vrijwilligers keerden echter niet
naar huis terug, maar verenigden zieh tot een soort
roversbenden, die door afpersing en ontvoering Griekenland
onveilig maakten, zelfs tot in de buitenwijken van
Athene. Men raadde Gaudry daarom af naar Pikermi te
gaan. Gaudry wilde daar echter niets van hören. Toen hij
toch beslist wilde gaan, kreeg hij een stel gendarmes mee
voor zijn veiligheid. Behalve wat schoten in de verte heeft
de expeditie van de benden niets gemerkt. Gaudry voerde
een formidabele opgraving uit. In totaal leverden de twee
expedities vijfduizend botten op, afkomstig van 51
verschillende soorten uitgestorven dieren.
Na zijn thuiskomst zette Gaudry zieh aan het beschrijven
van zijn vondsten. Na een beschrijving van de botten per
beest te hebben gegeven gaat hij verder met ‘Algemene
beschouwingen over de dieren van Pikermi’. Hij begint dat
stuk met een en ander op te merken over de opgegraven
fauna als geheel. Als we die beschrijvingen lezen,
verbazen we ons er met hem over, hoe spectaculair de laat
tertiaire dierenwereld van Griekenland is geweest. Zijn er
op de wereld nu nog maar twee olifantensoorten, waarvan
de ene in Azie en de andere in Afrika voorkomt, in
Pikermi treffen we minstens drie soorten aan. Eveneens
Afb. 11. Olifantachtigen zoals ze in Pikermi voorkwamen,
a Een dier met stoottanden zowel in de boven- aïs in de
. onderkaak. Gaudry beschrijft van dit type twee vormen,
die in Pikermi voorkwamen.
b Schedel van een dinothérium met alleen stoottanden in de
onderkaak. De huidige olifanten hebben alleen in de
bovenkaak stoottanden.
kwamen er in Pikermi drie soorten neushooms voor,
terwijl de vijf nu nog bestaande soorten elk in een eigen
gebied leven. En of het aantal in elkaars nabijheid levende
grote dieren daarmee nog niet genoeg was, waren er ook
nog dieren, zo groot ais een neushoorn of groter, die
hoewel ze tot de hoefdieren gerekend moeten worden
klauwen hadden in plaats van hoeven. Aan roofdieren,