
Leden van de familie Yakaramaro, van Koreaanse
afkomst, ontsloten waarschijnlijk de eerste antimoniet-
aders. Naar verluidt is 7571 kg van dit mineraal, tezamen
met 453736 kg koper gebruikt voor de vervaardiging van
het grote Boeddha-beeld van Nara, in het jaar 748. Veel
later, in de loop van de 18de eeuw worden antimoniet-
kristallen genoemd als deel van de verzameling van S.
Kiushi, de schrijver van Unkonshi het eerste boek in
Japan over mineralogie, dat in 1773 verscheen.
Vanaf 1868 na de Meiji-revolutie, waarbij Japan gedwon-
gen werd zijn isolement op te geven vond in dat land een
enorme transformatie plaats op vrijwel elk gebied. Een
ongekende industrialisatie werd in gang gezet. Ook de
oude Ichinokawa-mijn werd nieuwe leven ingeblazen en
op een veel grotere schaal dan voorheen ging men het
begeerde mineraal delven. De Brit Freshville kreeg de
leiding van de ondememing. Om misbruiken en illegale
handel van de kristallen te voorkomen bepaalde de
prefectuur van Iyo dat vijütig streekbewoners met hem
mochten samenwerken. Later verenigden zij zieh met de
firma Fujita-jumi in Osaka. Alle andere vindplaatsen van
antimoniet zoals Felsobanya in Hongarije, Pribram in
Bohemen of Freiberg in Duitsland leverden kristallen op
die nauwelijks groter dan enige centimeters zijn. Uit de
Ichinokawa-mijn echter kwamen tussen 1882 en 1886
kristallen te voorschijn van buitengewone afmetingen,
d.w.z. van enige decimenters lengte. Later is het mineraal
in deze vorm nooit meer gevonden, waar ook op aarde
gezöcht is.
Afb. 2. Selectie van antimonieterts in de Ichinokawamijn, circa
1890. Dit zeer zware werk wordt door vrouwen verricht. Van
ergonomie heeft nog niemand gehoord.
Onder omstandigheden die ons verder onbekend zijn,
maar ongetwijfeld bij gelegenheid van het bezoek van de
Japanse minister-president Wada aan Berlijn, kon Teylers
Museum in 1884 voor de som van 705 francs het grootste
stuk antimoniet dat ooit gedolven is, verwerven. Al deze
grote stukken zijn momenteel buitengewoon zeldzaam en
gezöcht. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat heden
ten dage ook hier records gebroken worden wanneer een
dergelijk kristal eens op de markt verschijnt.
Na deze euforische periode in de exploitatie bleef het de
mijn nog enige tijd voor de wind gaan, hoewel de reuzen-
kristallen niet meer gevonden werden. De firma Fujita
bouwde molens, een metaalgieterij en het dorp Ichinokawa
bij de mijn. In 1910 leken de aders echter uitgeput en de
ondememing werd gesloten. In 1955 ondemam men nog
een poging tot heropening maar geologische studies en
proefboringen hadden geen succes.
Tot overmaat van ramp zijn vrijwel alle archieven van de
mijn en oude fotoreportages van de exploitatie verloren
gegaan bij het bombardement in 1945 op het nabijgelegen
Hiroshima en een aardbeving daama.
Geologie
De ertshoudende laag loopt op een volmaakte manier
door de globale tectonische stmctuur van zuidwestelijk
Japan. Ten gevolge van een tectonische breuk zijn hier
permo-carbonische lagen schist en leisteen strikt geschei-
den van een formatie schalie en zandsteen uit het Krijt. Op
het grensvlak bevindt zieh een belangrijke zone breuken
met mogelijkheden van een hydrothermale circulatie, die
in de aders met kwartsachtige gangsteen automorfe antimoniet
heeft afgezet. Waarschijnlijk ontstond deze
circulatie tijdens het proces van de breuk. Op deze manier
kan men verklären dat de antimonietkristallen vrij, zonder
druk, in de holten konden groeien.
Antimoniet is echter gemakkelijk vervormbaar. Voor de
grote kristallen van Ichinokawa betekent dit dat na hun
vorming de aardkorst op die plaats geen belangrijke
bewegingen meer mocht vertonen. Men ziet de tegen-
stelling: enerzijds zijn breuken noodzakelijk voor het
ontstaan van de kristallen, anderzijds mag er geen nieuwe
breuk-vorming optreden als de kristallen er eenmaal
zijn.
Het type tectonische breuken bij Ichinokawa leidt echter
met grote waarschijnlijkheid tot herhalingen. Juist daar
heeft men een gerede kans op een aardbeving. Die vond
pas plaats nadat de mijn was leeggehaald! De omstandigheden
zijn ter plaatse dus buitengewoon geweest en de
kristallen zijn absoluut uniek in hun soort. Als illustratie
kan de volgende aneedote misschien nog verhelderend
werken. Op 3 km afstand van Saijo, bij Ichenoka, was
rond 1910 een andere antimoniet-mijn in bedrijf. Hoewel
de geologische stmctuur op die plaats vrijwel identiek leek
te zijn, kon de kwaliteit van de daar gedolven kristallen
niet tippen aan die van Ichinokawa.
Antimoniet in de musea
Heden ten dage zijn de antimonietprisma’s van Ichinokawa
in een aantal musea te zien.
De mooiste verzamelingen bevinden zieh uiteraard in
Japan. Als de drie belangrijkste zijn te noemen: de
verzameling die Wada, de vroegere minister-president,
bijeenbracht, verder die van de Universiteit van Tokyo en
van het Museum van Saijo. De collectie Wada bevindt
zieh in het centraal laboratorium van de Mitsubishi
Mining Company te Yono (prefectuur Saitama). Deze
verzameling bevat een dertigtal kristallen die meer dan
twintig cm lang zijn, waaronder één van 60 cm lengte.
In Europa gaat het meer om enkele stukken. De Ecole
Nationale Superieure des Mines te Parijs heeft een exem-
plaar van 54 cm lengte en het Mineralogisch Instituut van
de Universiteit van Hamburg herbergt een stuk van 5 8 cm.
Het antimonietkristal van Teylers Museum meet 71 cm.
Daarmee heeft het museum dus een wereldrecordhouder
in huis!
Chemie en mineralogie
Antimoniet is een verbinding van de elementen Anti-
moon, dat ook wel Stibium genoemd wordt, en Zwavel:
Sb2S3. behalve onder de naam antimoniet is het mineraal
ook bekend als antimoonglans, stibniet, spiesglans en
grijze spiesglans. Chemici noemen de verbinding volgens
hun systematische nomenclatuur simpel antimoonsulvan
de Oostenrijker J.S. Krenner (3), de Duitser
Siligmann (1) en tenslotte van de Japanner Daisuki
Tanaka (18). Totaal zijn dus 107 verschillende kristalli-
satievormen uit de Ichinokawa mijn beschreven. In dit
opzicht wordt antimoniet slechts overtroffen door het
mineraal calciet (calciumcarbonaat), waarvan meer dan
200 vormen bekend zijn. Maar dit carbonaat komt zeker
niet met zoveel vormen in een enkele laag van de aardkorst
voor.
De kristallen van antimoniet komt dikwijls gebogen of om
de lengte-as gedräaid voor. Zij zijn volkomen splijtbaar,
maar dikwijls volgens een trapachtig patroon. Het
mineraal is buigzaam en de kleur varieert van loodgrijs tot
' diepzwart, met een Sterke metaalglans. De hardheid is 2
op de schaal van Mohs, de dichtheid bedraagt 4,63 en het
smeltpunt is 550°C.
Antimoniet is het belangrijkste erts voor de vervaardiging
van het metaal antimoon (Sb).
S u b s t a n c e s M e t a d i .io i ' k s i'l .i a x m i .
Afb. 3. Kristalvorm van antimoniet. Uit Traité de Mineralogie
Vol. V (1801) van R.J. Haüy
fide. Het mineraal kristalliseert volgens het rombische
systeem. De kristallen zitten vaak veelvuldig in een
aggregaat, altijd in de vorm van zuilen of naalden, die in
lengte variieren van millimeters tot decimeters. Winkler
noemt de grote kristallen kanonnen. De vierhoekige
prisma’s, die de zuiltjes vormen, zijn längs de lengte-as
gegroefd. Verschillende uiteinden zijn mogelijk. Het
meest algemeeri treft men rombische octaeders aan, maar
ook octaeders, die afgeplat of gepunt zijn, komen voor.
Soms zijn de uiteinden minder regelmatig, borstellig. De
habitus van de antimoniet kristallen van Ichinokawa is
eveneens gevarieerd. In de loop van de 19de eeuw hadden
de Japanse mineralogen daar al 45 verschillende vormen
benoemd en de Amerikaan Dana beschreef in 1872 nog
40 andere configuraties. Hierbij komen nog benoemingen
Antimoon
Antimoon is als metaal in de oudheid al vanaf de vroegste
tijden bekend. Dioscorides beschrijft het onder de naam
Stimmi, Plinius noemt het Stibium. Metallisch antimoon
zal in die tijd, en lang daama, vaak verward zijn met het
S H J» m
Afb. 4. Portret van koningin Nebto, dochter van Ramses Meiamun
(XIX de dynastie, ±1335-1205 v.Chr.). De grote ogen doen het
gebruik van antimoon vermoeden.