
erts. Het is dus niet altijd even zeker of met de naam
Stibium antimoon of antimoniet wordt bedoeld.
In Griekenland, Klein-Azie en Noord-Afrika gebruikten
de vrouwen stibium om hoofdhaar en wenkbrauwen te
verven en om de ogen schijnbaar te vergroten. In sommige
streken gebeurt dat nog steeds. De oude, nu ongebruike-
lijke, naam platyophthalmon (Grieks: platys = breed,
ophthalmos = oog) voor stibium wijst daarop. Verschil-
lende bronnen getuigen van deze toepassing. Zo krijgt
Hera, de vrouw van Zeus, bij Homerus het epitheton Koe-
ogig (boopis). Hetgeen meer een bestaand schoonheids-
ideaal weergeeft dan de gelijkenis met de ogen van een
herkauwend zoogdier.
Ook het Oude Testament geeft een aanwijzing van deze
make-up: ‘Toen Izebel dit vemomen had, beschilderde zij
haar ogen met zwart’ (2 Kon9:30). In de Vulgaatvertaalt
Hieronymus dat direct met: ‘oculos posuit stibio’ (zij
bracht stibium op de ogen aan).
De Arabieren bereidden uit stibium een oogzalf, die ze
Khol noemden (het woord alcohol is hiervan afgeleid4).
Volgens Dioscorides maakte men deze zalf door het
metaal met broodmeel te roosteren, waama het product in
een mengsel van melk en wijn gehomogeniseerd werd.
In de middeleeuwen gebruikten de alchemisten het
stibium voor hun goudzuivering5. Het was bekend als
‘lupus metallorum’ (wolf der metalen). Zij gebruikten het
metaal voor de vervaardiging van karmozijn, een imitatie
van purper, welke kleur overeenkwam met die van de
Steen der Wijzen.
In die tijd ontstond ook de term regulus of metaalkoning.
Vroeger was dit de benaming voor elk metaal in zijn
zuiverste toestand, tegenwoordig bestaat dit begrip nog
slechts voor arsenicum, bismut en... antimoon.
De naam antimoon, in plaats van stibium, komt voor het
eerst voor in de werken van Geber. (Djäbir-ben-Hayan),
een beroemd alchemist, die in de tweede helft van de 8ste
eeuw in Koefa aan de Eufraat werkte.
In het Westen treffen we deze benaming voor het eerst in
1477 in Frankrijk aan: antimoine. Hardnekkige, maar
waarschijnlijk onjuiste, Volksetymologie verklaart de
naam als volgt. Een Duitse monnik (Frans: moine) wilde
zijn medekloosterlingen met antimoon purgeren, maar ten
gevolge van deze behandeling stierven alien. Antimoon
zou dus een krachtig, maar waarschijnlijk niet selectief,
anticlericaal middel zijn.
Huidige toepassingen van antimoon
Het grootste gedeelte van de hoeveelheid antimoon die
tegenwoordig op aarde verbruikt wordt, komt beschikbaar
als onderdeel bij de productie van andere metalen als
arseen of kwikzilver. Antimoon vindt zijn toepassing
vooral in legeringen met lood en tin, waaraan het een
relatief grote hardheid geeft: o.a. lager- en lettermateriaal.
Ander gebruik is: als bruineermiddel van geweerlopen, in
thermozuilen, als pigment in de textielindustrie en als
vulcaniseermiddel bij de rubberfabricage.
Op kleinere schaal wendt men antimoon aan in alliages
Afb. 5. Kristal van metallisch antimoon (Ovale Zaal, vitrine A
33). Slechts bij uitzondering komen kristallen van zuiver antimoon in
de natuur voor. Antimoon heeft een laag smeltpunt (450°C),
wanneer het metaal stolt ontstaan er aan het oppervlak karakteris-
tieke ‘varenachtige’ structuren, die ook hier duidelijk te zien zijn.
om het smeltpunt daarvan te Verlagen. In de vorm van
oxide, sulfide en halogenide wordt antimoon ook gebruikt
bij de vervaardiging van glas, emaille en ceramiek.
Toepassing en gebruik in het verleden
Het gebruik van antimoon als cosmeticum is al beschre-
ven. Heel curieus was de vondst van een vaas te Tello in
Chaldea, die in de oudheid uit zuiver antimoon gegoten
was.
Als genees- en heelmiddel kreeg antimoon echter zijn
belangrijkste toepassing. Dioscorides, Galenus, Paulus
Aegineta en Oribasus, alien vooraanstaande geneesheren,
hebben het metaal als medicijn gebruikt, maar slechts
uitwendig, tegen zwerende wonden en bloedingen.
Paracelsus (1493-1541) was de eerste die het middel
oraal voorschreef. Weldra werd hij door velen hierin
gevolgd. Een belangrijke bijdrage voor de populariteit van
antimoon was de verschijning van het boek ‘ Triumphwagen
des Antimonii’. Dit werk wordt toegeschreven aan
Basilius Valentius, een mysterieuze alchemist van grote
vermaardheid5. Volgens sommigen hebben we hier te
maken met een DuitseJjenedictijner monnik uit de 14de of
16de eeuw (sic), volgens anderen heeft hij nooit geleefd!
Mogelijk ligt bij deze Valentinus de hierboven geciteerde
Franse interpretatie van het woord antimoon als monni-
ken-dodende stof. Hoe het ook zij, een latere Latijnse
vertaling van de ’Triomfwagen , versehenen als Currus
triomphalis Antimonii, genoot een hoog aanzien en werd
herhaaldelijk herdrukt. Voor de Amsterdamse editie van
1685 maakte Romeyn de Hooghe een beroemd titelblad,
dat helaas niet in het bezit van Teylers Museum is.
In 1564 was een tractaat van Louis de Laumay over het
gebruik van antimoon de oorzaak van een aantal onge-
lukken. Op aandringen van de medische faculteit van de
Sorbonne verbood in 1566 het Franse Parlement elke
geneeskundige toepassing van dit metaal. In Italie echter
boekte rond 1620, Comachinus, hoogleraar in Pisa,
verblüffende resultaten met antimoon... als braakpoeder.
Ondanks het Parlementsverbod voerde vanaf 1631
Adrien de Mynsicht dit gebruik in Frankrijk in. Het
middel werd onder de naam tartre stibié (gestibieerde
wijnsteen) weldra zeer populair. Dit was het begin van een
geweldige controverse en een bron van een aantal
polemische geschriften. Renaudet publiceerde l’Antimoine
justifié en l'Antimoine Triomphant, waarin hij de
draak stak met tegenstanders van antimoon. Dezen ant-
woordden met le Rabat-joie de l’antimoine (antimoon als
spelbreker) van Jacques Perreau en Guy Patin. De strijd
werd ten voordele van het metaal beslecht na een succes-
volle medicatie van de zieke Louis Quatorze op jeugdige
leeftijd. Een grondige studie van Guy Lamy had tot gevolg
dat het Parlement te Parijs in 1650 het honderd jaar oude
verbod op het gebruik van antimoon ophief. Vanaf die tijd
werd antimoon op grote schaal aangewend als middel om
te braken maar vooral om te laxeren.
Om het laatst genoemde doel te bereiken voegde men
metallisch antimoon aan wijn toe, die enkele uren later
gedronken werd (gestibieerde wijn). Een andere opmer-
kelijke gewoonte, die tot aan het begin van de twintigste
eeuw gehandhaafd werd, bestond erin dat een persoon met
constipatie een tablet zuiver antimoon nuttigde. Onver-
teerd verliet de tablet de consument längs de natuurlijke
weg. De tablet kon, naar men mag aannemen na reini-
ging, opnieuw en voor hetzelfde doel gebruikt worden.
Om deze reden stond dit laxeermiddel bekend onder de
naam eeuwige pii.
L. Touret en A. Wiechmann
De auteurs danken hierbij dr. E.A.J. Burke, VU, Amsterdam, voor
waardevolle informatie en documentatie.
NOTEN en LITERATUUR
1.Rickwood, P.C. The American Mineralogist, 1981, p. 885-
907.
2. Krenner, J.S., Földtani Közlöny, 1883, vol. XIII,p. 1.
3. Ichinokawa Mine, Saijo, Japan, uit Bancroft, P., Gem & Crystal
Treasures, p. 256-259.
4. Alcohol: in eerste instantie de benaming voor antimoonpoeder;
later de benaming voor ieder fïjn poeder dat door vermaling of
sublimatie verkregen is; nog later wordt het woord op vloeistoffen
betrokken: een ‘geest’ die na destillatie ontstaat.
5. Lennep, J. van, Alchemie, Bijdrage tot de geschiedenis van de
alchemistische kunst, 1984, Brussel.
Prentkunst van het Ancien Régime
Franse 18de-eeuwse grafiek uit eigen bezit
Op de tentoonstellingen die de Académie Royale de
Peinture et de Sculpture vanaf 1663 met onregelmatige
tussenpozen organiseerde in de Salon Carré van het
Louvre - aan welke locatie de exposities de naam ‘Salon’
ontleenden-, sinds 1737 werden de leden van de
Académie in Staat gesteld hun werk aan een breed publiek
te tonen. De Salons trokken veel aandacht; dikwijls boden
zij de Parijse kunstliefhebbers de enige mogelijkheid om
werken te zien die na sluiting van de tentoonstelling
voorgoed zouden verdwijnen naar hun plaats van be-
stemming in paleizen, particulière verzamelingen en
kerken of kloosters. De levendige belangstelling van het
publiek komt ook tot uiting in de uitgebreide berichtgeving
die de pers aan de Salons wijdde; bladen als de Mercure
de France publiceerden lange en gedetailleerde be-
schrijvingen van de meest populaire getoonde schilde-
rijen. Voor de ontwikkeling van ‘de smaak’ hebben de
Salons een enorme betekenis gehad.
Behalve schildere en beeldhouwers konden ook graveurs
toegelaten worden tot de Académie en zodoende ook hun
werk exposeren op de Salons. Anders dan bijvoorbeeld
hun 17de-eeuwse collega’s in de Noordelijke Neder-
landen, beperkten de belangrijkste Franse graveurs van de
17de en 18de eeuw zieh hoofdzakelijk tot ‘reproductie-
prenten’, dat wil zeggen prenten die een kunstwerk
reproduceren dat oorspronkelijk in een ander medium
gemaakt was. In het merendeel der gevallen waren het
schilderijen die in gravures weergegeven werden. Deze
‘vertalende’ vorm van grafiek, die lange tijd weinig
waardering vond, komt de laatste tijd weer meer in de
aandacht te staan; terecht, want de prestaties die Franse
graveurs tussen ca. 1680 en 1790 op dit gebied geleverd
hebben zijn dikwijls van het allerhoogste niveau, zeker
wat hun technische aspecten betreft. Bovendien zijn hun
prenten minstens even belangrijk geweest als de Salons in
de smaakontwikkeling: dank zij de gravure konden
liefhebbers tot ver buiten de landsgrenzen kennis nemen
van de laatste artistieke ontwikkelingen in Frankrijk. Het
succès van de befaamde ‘goût français’ in het 18de-
eeuwse Europa heeft dan ook veel te danken gehad aan de
graveurs.
De eerste eis waaraan iedere reproductieprent dient te
voldoen is vanzelfsprekend dat zij haar voorbeeld - in de
meeste gevallen een schilderij - zo nauwkeurig en ge-
trbuw mogelijk weergeeft. Dat was een allesbehalve
gemakkelijke opgave, gezien de beperkingen van de
grafische technieken. Het enige middel dat de graveur
immers ten dienste Staat om in zijn prent de kleur-
schakeringen, stofiiitdrukking, lichtreflecties en verftoets
van het schilderij op te roepen is een netwerk van zwarte
arceringen en punten tegen de witte achtergrond van het
papier. Een graveur of etser die een eigen, vrij gekozen
onderwerp in prent wil brengen kan zijn vooretelling
afstemmen op de beperkingen van zijn medium en die zelfs