
Afb. 8. ‘Une jeune fille qui pleure son oiseau mort’, gravure van
J.-J. Flipart naar J.-B. Greuze (1766).
gewaardeerde niveau van het historie-stuk te verheffen.
Het pathetische, tot het sentimentele neigende karakter
van zijn schilderijen als L ’accordée de village (1761;
gegraveerd door Flipart) en Une jeune fille qui pleure son
oiseau mort (1765; afb. 8) werd met geestdrift ontvangen
door de critici op de Salons; de contemporaine fïlosofieën
van Rousseau en de cultus van de sensibilité zullen daar
zeker toe hebben bijgedragen. De tentoonstelling besluit
met een klein aantal prenten naar schilderijen die
weliswaar nog voor het uitbreken van de Revolutie
ontstonden, maar waarin de klimaatsverandering reeds
duidelijk voelbaar is. De Dood van Socrates van David
uit 1787 is daarvan wel het belangrijkste voorbeeld.
C. van Tuyll
Wetenswaardigheden rondom een kleine
collectie zoogdierfossielen van Pikermi
(Griekenland), verworven in 1862
Inleiding
In de vorige eeuw was het streven van de conservatoren
van het Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet van
Teylers Museum erop gericht om van aile belangrijke
vindplaatsen van fossielen in die tijd een zo rijk mogelijk
verzameling te verwerven. Nu zullen conservatoren dit in
principe altijd wel willen, maar de conservatoren van
Teylers Museum beschikten toentertijd ook over de
nodige middelen om dit te realiseren.
Een van die belangrijke vindplaatsen in het midden van de
vorige eeuw was Pikermi in Griekenland. Van datgene
wat toen door Teylers Museum van de Pikermi fauna kon
worden aangekocht, vindt men het meeste in vitrine VI in
de kleine of voorzaal meteen rechts van de ingang. De
fossielen zullen op de bezoeker waarschijnlijk minder
indruk maken dan de schitterende saurier fossielen, die
ook in deze zaal te vinden zijn. Toch blijkt de kleine
verzameling fossielen uit Pikermi bij nadere bestudering
paleontologisch zeer interessant te zijn. Daamaast levert
een Studie van de literatuur over deze fossielen nog andere
boeiende gegevens op bijvoorbeeld, de manier waarop de
vindplaats in Europa bekend werd en hoe, in de be-
werking van de vondsten, een afspiegeling te zien is van de
veranderende gedachten ten aanzien van de evolutie.
Het plaatsje Pikermi en hoe Europa het leerde kennen
Pikermi is een gehuchtje dat vier uur lopen NNO van
Athene ligt op de helling van de berg Pentelicon. Het
eerste bericht dat daar fossielen te vinden waren,
verscheen in 1839. Toen schreef professor Wagner uit
München in de Gelehrte Anzeigen der Königlich Bayerischen
Akademie der Wissenschaften dat hij het jaar
daarvoor het geluk had een doosje met fossiele botten te
verwerven. Er was namelijk een Beierse soldaat bij hem
geweest, teruggekeerd uit Griekse Staatsdienst, die hem
een paar ff agmenten van fossiele pijpbeenderen van zoog-
dieren had laten zien. Deze botten waren van binnen bezet
met mooie, witglanzende kalkspaatkristallen en de soldaat,
die dacht dat dat diamanten waren, wilde weten
hoeveel die wel waard zouden zijn. Wagner legde uit dat
het hier niet om diamanten ging en vroeg de soldaat of hij
nog meer van dergelijke botten had. ‘Jawel’, was het
antwoord, ‘maar dat stelt zo weinig voor dat ik ze niet heb
mee durven brengen.’ Wagner zei daarop, dat hij die
botten toch beslist wilde zien. De volgende dag kwam de
soldaat terug met een doosje, waarin stukjes gesteente
zaten met daartussen botresten. Wagner herkende een
ervan als de kies van een uitgestorven paard. Daarna viel
zijn oog op een stukje bot dat nog ten dele in het gesteente
zat. Na enig prepareren besefte Wagner dat hij tegen de
bovenkaak van een aapje uit de oerwereld aankeek...
‘Wat wil je er voor hebben?’, vroeg hij de soldaat. ‘Ik zal
het al mooi vinden als ik er een paar pinten bier voor kan
kopen’, was het antwoord. Wagner, die geen misbruik
wilde maken van de onkunde van de soldaat gaf hem vier
‘Kronenthaler’. De soldaat was zo onthutst van dit grote
bedrag, dat hij het eerst niet wilde aannemen. Uiteindelijk
namen Wagner en de soldaat tevreden afscheid van
elkaar. De soldaat was tevreden omdat hij uiteindelijk veel
meer voor zijn botten had gekregen dan hij verwacht had
en Wagner, omdat hij in het bezit was gekomen ‘van voor
de wetenschap zeer belangrijke fossielen, hoe onooglijk
die er ook uitzagen’.
Het grote belang ervan voor de wetenschap zag Wagner
vooral in de bovenkaak van het aapje. Hij was over dit
fossiel zo enthousiast dat hij schreef dat dit incomplete
bovenkaakje bijna het belangrijkste fossiel was van alle
die ooit in verzamelingen bijeengebracht waren. Zijn
enthousiasme kwam voort uit het feit dat, hoewel er reeds
van allerlei uitgestorven dieren botten waren gevonden er
bijna nooit fossiele resten van apen bij waren. Drie jaar
voor deze vondst was er weliswaar in India voor het eerst
een bovenkaak gevonden en werd in datzelfde jaar in
Frankrijk een stuk onderkaak van een uitgestorven aap
ontdekt, maar dit was dan toch maar het derde apen-
fossiel.
In zijn eerste artikelover Pikermi (1839) sprak Wagner de
verwachting uit dat deze vindplats nog veel zou opleve-
ren. Hij baseerde dat op wat de soldaat hem verteld had,
namelijk ‘dat men daar aan het graven was geweest en er
karrevrachten van die botten naar Athene waren gebracht’.
Dit verhaal klopt, want we weten dat de Britse
archeoloog Finlay in 18 35 botten vond in Pikermi. Hij liet
ze zien aan de Duitse omitholoog Lindermayer, die ze
herkende als fossielen. Beide heren lieten daama Duitse
Soldaten een opgraving verrichten, waama ze al het
gevondene afstaonden aan het pas opgerichte museum in
Athene. Hoe was het echter mogelijk dat Duitse Soldaten
een opgraving verrichtten in Griekenland en dat een
Beierse soldaat in Griekse Staatsdienst was geweest?
De Duitse bemoeienis met Pikermi
Griekenland, dat wil zeggen de zuidelijke helft ervan, was
in 1830 onafhankelijk geworden na een eeuwenlange
overheersing door de Türken. Echter, met het vertrek van
de Türken waren ook alle bestuursorganen verdwenen. In
beschrijvingen van Griekenland over de eerste jaren van
zijn onafhankelijkheid leest men over elkaar te vuur en te
zwaard bestrijdende familieclans, roversbenden in de
bergen, geen eigen Grieks recht, geen middenstand,
kortom over een totale anarchie. In 1832 werd een Beierse
prins koning over deze Staat. Hij kwam naar Griekenland
met een grote schare officieren en Soldaten, beambteü en
onderwijzers. Deze groep heeft veel gedaan om het land
op de been te helpen. Zowel de soldaat, die na zijn
terugkeer bij Wagner kwam alsook de Duitse Soldaten die
de eerste opgraving bij Pikermi verrichtten maakten deel
uit van deze groep.
Hoewel Wagner zeer enthousiast was over de vondsten
uit Pikermi en graag meer Pikermi materiaal wilde
hebben, duurde het tien jaar voor hij weer een zending
botten kreeg. Ditmaal door bemiddeling van Lindermayer.
Dat Lindermayer toentertijd nog in Athene was,
was niet vanzelfsprekend. Hoewel de Beierse ‘ontwikke-
lingswerkers’ erg hun best hadden gedaan voor Griekenland,
waren hun daden in de ogen van de Grieken niet
altijd zo geslaagd. Zo waren bijvoorbeeld door hun
toedoen eigendommen van Griekse kloosters, die door de
Türken altijd ongemoeid waren gelaten, geconfisceerd.
Een volksopstand dwong de regering in 1843 de meeste
buitenlanders in Griekse Staatsdienst te ontslaan. Lindermayer
kon om de een of andere reden toch blijven en vond
naast zijn Studie van de Griekse vogels nog tijd en gelegen-
heid Wagner aan botten uit Pikermi te helpen.
Niet zolang daarna arriveerden in Duitsland de vondsten
van de opgraving (1852-1853) van de Beierse arts en
natuuronderzoeker Roth. (Het beroep van natuuronder-
zoeker kennen we nu niet meer. Een natuuronderzoeker
was iemand die allerlei onbekende gebieden bezocht en
daar zijn aandacht gaf aan zowel de dode als de levende
natuur, dus zowel aan geologie als plant- en dierkunde.
Roth had speciaal hiervoor medicijnen gestudeerd om als
arts gemakkelijker een plaats te kunnen krijgen bij expedi-
ties die naar zulke streken gingen.) In Griekenland ver-
baasde Roth zieh over de prächtige vondsten die tijdens de
opgraving gedaan werden. Geheei afmaken, zoals hij van
plan was geweest, kon hij zijn opgraving echter niet,
omdat hij gedwongen door een ernstige ziekte naar
Duitsland moest terugkeren. Gelukkig herstelde hij weer
en beschreef samen met Wagner zijn vondsten.
In 1857 verscheen er weer een publicatie van Wagner
over de fossielen van Pikermi, ook nu weer naar
aanleiding van een zending uit Griekenland. Telkens als
er weer een zending kwam, werden de voorstellingen die
Wagner zieh van de uitgestorven dieren had gemaakt,
opnieuw getoetst en verder gecompleteerd. En zo zien we
tussen 1839 en 1857 min of meer duidelijke beeiden
ontstaan van zo’n vijftien uitgestorven zoogdieren. De
beschrijvingen, die Wagner maakte zijn nog altijd van
belang. Alleen de lengtematen die hij gebruikte, namelijk
duimen en lijnen, geven wel wat rekenwerk voor ze
gebruikt kunnen worden voor hedendaagse vergelijkingen.
(De gebruikte duim is ongeveer 27 mm lang en wordt
verdeeld in twaalf lijnen.)
Een zaak, waarin we heden ten dage ver van Wagner en
Roth afstaan is hun mening over het ontstaan van de
soorten. Sinds de publicatie van Onthe origin o f species in
1859 door Darwin heeft de mening dat de ene soort uit de
andere kan ontstaan door natuurlijke selectie snel terrein
gewonnen en werd binnen niet al te lange tijd een
algemeen aanvaarde opvatting. Voor 1859 waren er ook
wel onderzoekers geweest, die geloofden in een evolutie,
zoals Lamarck, die uitging van evolutie op grond van
verworven eigenschappen, maar de meeste natuuronder-
zoekers van voor 1859 geloofden dat de soorten onver-
anderlijk waren en iedere soort apart geschapen was. Men
wist al wel, dat de vroegere dierenwereld er heel anders
uitgezien had dan de huidige. Volgens Cuvier (1769-
1832) zouden de dieren van eertijds door een enorme
universele natuurramp ten onder zijn gegaan. Daama zou
een nieuwe schepping zijn gevolgd. Deze gang van zaken
zou zieh enkele malen hebben herhaald en de Bijbelse
zondvloed zou de laatste van zulke rampen zijn geweest.
Wagner en Roth deelden in grote lijnen de opvattingen van
Cuvier. In hun artikelen over Pikermi komt dit duidelijk
naar voren. Zo luidt het onderschrift bij de plaat bij