
Het eerste is een in olieverf geschilderd ‘Portret van
Clasina Margaretha van der Goot-Mabé Grevingh
(1818-1897)’, van de hand van Thérèse Schwartze. Het
doek, waarvan de afmetingen 80 x 60 cm bedragen,
ontstond in 1883, toen de geportretteerde, de weduwe van
Ds. Pieter van der Goot, vijfenzestig jaar oud was.
‘Cateau’ Mabé Grevingh groeide op in Haarlem; de
familietraditie wil dat zij model stond voor Koosje van
Naslaan uit de Camera Obscura. Het werd aan het
muséum vermaakt door de kleindochter van de voor-
gestelde.
Thérèse van Duyl-Schwartze (1851-1918) gold terecht
als één van de beste Nederlandse portretschilders van
haar tijd. Na de dood van haar vader, de historieschilder
J.G. Schwartze, in 1874, zette zij haar artistieke opleiding
voort in het buitenland: eerst in München, waar zij les
kreeg van vermaarde schilders als Franz von Lenbach en
Karl Piloty, later in Parijs, waar zij het atelier van Jean-
Jacques Henner bezocht. Die internationale oriëntering
komt duidelijk tot uiting in de zwier en verve waarmee veel
van de talloze portretten geschilderd zijn die zij in de loop
van een succesvolle carrière maakte van bekende en
minder bekende Nederlanders. In portretten als dat van
mevrouw Van der Goot toont de kunstenares zieh echter
even goed in Staat tot een intiemere, meer terughoudende
karakterisering van haar model. Wie het door Teylers
Museum verworven portret aandachtig bestudeert-het
hangt sinds enkele maanden in het Penningkabinet-
krijgt steeds grotere waardering voor de geraffineerde
harmonieën van zwart en roestbruin, voor de trefzeker-
heid waarmee de kanten ruches aan manchet en kapje
neergezet zijn, en vooral voor de levendige en sympa-
thieke weergave van het model.
Even terughoudend en subtiel is een tweede portret dat
aan de Kunstverzamelingen kon worden toegevoegd. Het
betreft een ‘Zelfportret’ van de kortgeleden overleden
Wim Schuhmacher, door de kunstenaar zelf kort voor zijn
dood aan het muséum geschonken. Schuhmacher, die in
1894 in Amsterdam geboren werd, was als kunstenaar
grotendeels autodidact; hij had een opleiding ontvangen
tot huisschilder. Zijn bekendste werken dateren uit de
jaren twintig en dertig van deze eeuw: fraaie, sfeervolle
landschappen en stadsgezichten, dikwijls in Mediterrane
streken ontstaan, waarin invloeden van kubisme en
Bergense school verwerkt zijn tot een heel persoonlijke
stijl. Daamaast ontwikkelde Schuhmacher echter ook een
grote tekenvaardigheid in een bijzondere techniek: op
ragdun Japans rijstpapier tekende hij met een uiterst fijn
penseel, gedrenkt in Oostindische inkt, een techniek die
door Jan van Geest in zijn terugblik op het leven van de
kunstenaar onlangs beschreven werd (NRC Handelsblad,
9 juni 1986). Hiermee wist Schuhmacher dikwijls
prächtige resultaten te bereiken, zoals uit dit ‘Zelfportret’
möge blijken. De tekening is opgebouwd uit kleine toetsen
verdunde inkt, in kleur variërend van donkergrijs tot licht
sepia.
De gebezigde techniek stelt hoge eisen aan de trefzeker-
heid van de kunstenaar, want correcties zijn onmogelijk
Afb. 14. Wim Schuhmacher,‘Zelfportret’, penseel in Oostindische
inkt, 1976.
doordat het papier de opgebrachte inkt onmiddellijk
opneemt. ledere toets moet daarom ‘raak’ zijn. Het
‘Zelfportret’, getekend op een blad van 350 x 250 mm, is
voluit gesigneerd; op de achterzijde van de opzet heefit
Schuhmacher genoteerd dat het werk in 1976 ontstond.
Het moet daarom een van zijn laatste werken zijn, zo niet
het allerlaatste, ontstaan voordat de kunstenaar nagenoeg
geheel blind werd. Zowel uit artistiek als uit technisch
oogpunt vormt het blad een waardevolle aanwinst voor de
collectie twintigste-eeuwse tekeningen van het museum.
Carel van Tuyll
Teyler Agenda 1987
Nogmaals möge de verschijning van de Teyler Agenda
1987 onder de aandacht gebracht worden. Gesteund door
vorige successen hebben de Vrienden van Teylers
Museum besloten om voor de vijfde keer een agenda uit te
geven.
Voor 1987 is Het menselijk bedrijf tot thema’s gekozen.
De onderwerpen voor de afbeeldingen zijn vooral af-
komstig uit de kunstverzamelingen van het museum, te
zien op de huidige tentoonstelling en de Bibliotheek van
Teylers Stichting, zes platen uit de Encyclopédie van
Diderot en d’Alembert (1751) en twee uit De Re
Metallica van Georg Agricola (1556). Van de 52 afbeeldingen
in de agenda zijn er 29 in kleur. De agenda is in het
museum verkrijgbaar voor / 20,-. Ook schriftelijke of
telefonische bestelling is mogelijk (023-31 68 51), met
dien verstände, dat bij verzending per post portokosten in
rekening worden gebracht met een minimum van / 5,-1
voor één agenda. Toezending geschiedt eveneens na het
overmaken van/ 25,-o p girorekening nr. 3607100 t.n.v.
Stichting Vrienden van Teylers Museum, rekening
agenda, Haarlem. Sommige Haarlemse boekwinkels
verkopen de Teyler Agenda, de prijs is ook dan f 25,-.
Lezingen Mineralogisch en
Paleontologisch Kabinet
‘Evolutie, een andere kijk’
Biochemie, fysiologie en thermodynamica
Ook in 1987 organiseert het Mineralogisch-
Paleontologisch Kabinet van Teylers Museum
weer een serie lezingen, getiteld ‘Evolutie, een
andere kijk’. Vanuit verschillende invalshoeken
zal de ontwikkeling van het leven aan de orde
komen. Het begrip evolutie wordt nog steeds
gemakkelijk geassocieerd met Darwins idee
over de oorsprong der soorten door een natuur-
lijke selectie: de strijd om het bestaan. Darwin
ontwikkelde deze gedachte na systematische
zoologische observatie, o.a. van de vinken op de
verschillende eilanden van de Galapagos Archipel.
Ook latere aanpassingen en verfijningen
van deze theorie berusten over het algemeen op
een Studie van de diersoorten zelf. Van recente
datum zijn de pogingen om evolutionaire lijnen
te ontrafelen aan de hand van een enkele cel en
de processen die daarin plaatsvinden. Deze be-
nadering zal in .de serie voordrachten van het
körnend jaar centraal staan.
Hoewel de sprekerslijst bij het ter perse gaan
van dit nummer nog niet helemaal gereed is - er
zijn weer vijf lezingen beoogd - hebben nu reeds
een aantal vooraanstaande onderzoekers zieh
bereid verklaard hun werk op dit gebied toe te
lichten. Te hopen valt dat niemand zieh door de
‘moeilijkheid’ van het onderwerp laat afschrik-
ken. De lezingen zijn nadrukkelijk niet alleen
voor specialisten bestemd, maar voor een ieder
met een middelbare schoolopleiding, o f deze
volgend, met enige belangstelling voor biologie.
Komt dus allen, de toegang is kosteloos.
Ouder worden, nu en in de toekomst
De eerste lezing zal gehouden worden op dinsdagavond 20 januari
1987 om 20.00 uur door prof. dr. A.A. Knoop (Laboratorium voor
Fysiologie, Vrije Universiteit, Amsterdam).
Zijn voordracht is getiteld ‘Ouder worden, nu en in de toekomst’. Een
interessant aspect van de evolutie betreft de veroudering welke een
enkel individu tijdens zijn leven ondervindt. In dit geval wordt de
mens behandeld.
Het meest kenmerkende van het menselijke verouderingsproces is
een afneming van het prestatievermogen, wat tot uitdrukking komt in
een afneming van de vitaliteit. Het lichaam en de organen waaruit het
is opgebouwd hebben een zeer grote reserve, een reserve die dient om
grote prestaties in een körte tijd te kunnen leveren en om zieh te
beschermen tegen aanvallen vanuit de omgeving, die zieh kunnen
gaan manifesteren als bijvoorbeeld ziekte en ongeval. Die reserve-
capaciteit is vier tot tien keer zo groot als nodig is voor het
gemiddelde activiteitspatroon van het individu.
Als gevolg van het verouderingsproces neemt die reserve af. Dat
functieverlies manifesteert zieh in alle organen. Het ligt in de orde
van 0,9 tot 1,4% per jaar na het dertigste levensjaar.
Hoewel de aard van het biologische verouderingsproces praktisch
nog onbekend is, ligt de zetel van dit progressief verlopende proces
met zijn schadelijke gevolgen, in het organisme zelf. Leefgewoonten,
levensstijl en omgeving interfereren echter meestal zodanig met dit
verouderingsproces, dat men de geprogrammeerde biologische
leeftijd niet haalt. Momenteei is de gemiddelde levensverwachting in
Nederland bij de vrouw bijna 80jaar en bij de man 74jaar. Dit is dan
een gemiddelde levensverwachting die lager ligt dan de gemiddelde
geprogrammeerde levensduur; de laatste mag men stellen op ca.
85-90 jaar.
Het zijn de verworven ziekten (meestal chronisch) en de ongevallen
die maken dat wij deze geprogrammeerde leeftijd nog niet halen. De
gemiddelde levensduur is sinds het begin van deze eeuw in ons land
gestegen van bijna 50 jaar naar de waarden die hierboven vermeld
staan en omstreeks 1950 bereikt werden. Nadien steeg de gemiddelde
levensduur vrijwel niet meer. Bij de eeuwwisseling werden de
doodsoorzaken nog gedomineerd door allerlei acute, meestal
besmettelijke ziekten. Doordat er inzicht kwam in de ontstaanswijze
van deze ziekten konden er maatregelen getroffen worden: preventie
door voorlichting over voeding, huisvesting en hygiene, en niet te
vergeten de immunisatie. En als die ziekten dan toch nog optraden
kreeg men de beschikking over goede geneesmiddelen, zoals de
antibiotica. Al met al zijn die acute ziekten op dit moment nog maar
voor 2% van de gezondheidsproblemen verantwoordelijk, bezien ten
opzichte van de situatie in 1900.
Nu zijn de voomaamste bedreigingen van de volksgezondheid de
chronische ziekten geworden. Ziekten die al op jonge leeftijd
sluipend beginnen, in de westerse maatschappij wijd verspreid zijn en
verantwoordelijk zijn voor veel en langdurig lijden, invaliditeit en
afhankelijkheid. Zij zijn de oorzaak van 80% van de - in feite -
voortijdige sterfgevallen. Hoewel omvang en aard van die ziekten
voor een niet onaanzienlijk deel mede bepaald worden door leefgewoonten
en leefomstandigheden, worden die ziekten veelal toege-
schreven aan het verouderingsproces, omdat ze gepaard gaan met
een versneld verlies aan orgaanreserve. Dat bij het klimmen der jaren
het lichaam steeds gemakkelijker een prooi wordt van chronische
ziekten is weliswaar nu nog het beeid van de oudere mens, m aar het
toekomstbeeld ziet er w at dat betreft aanzienlijk rooskleuriger uit.
De chronische ziekten die het functioneren van het hart, de hersenen,
de longen, het bewegingsapparaat, de lever, enzovoort aantasten,
moeten en kunnen nu ook het effectiefst bestreden worden door
preventie: het voorkomen en het uitstel van het optreden van die
ziekten. Die Strategie verdient de voorkeur boven het afwachten tot
de ziekte zieh manifesteert en dan tot behandeling overgaan.
Duidelijk is dat het verouderingsproces geen ziekte is. Een
natuurlijke dood kan optreden zonder ziekten. De toekomst ziet er
wat dat betreft veelbelovend uit: een mentaal en fysiek vitaal leven tot
vrijwel het einde der jaren, een laatste levensfase die niet o f slechts
kort vergald zal worden door chronische ziekten, het einde als dat van
een kaars of lamp...