
Afb. 2. Penning opgedragen aan Arnold Hoogvliet, dichter, ter
gelegenheid van zijn 52ste veijaardag, 1739.
poezie. Hij leerde zichzelf Latijn en vertaalde de Fasti van
Ovidius. Nadat zijn vader hem op zijn sterfbed vermaand
had om niet alleen heidense goden te bezingen, maar om
liever de eer van de enige ware God te bevorderen, kwam
zijn ‘Abraham de Aartsvader’ tot stand. Verder heeft hij
een aantal ‘Mengelgedichten’ gepubliceerd, een ode aan
de stad Vlaardingen en een lang gedieht op de tuinen van
de lusthof Zijdebalen aan de Utrechtse Vecht1. Dit
hofdicht is de aanleiding tot de vervaardiging van de
penning geweest. Op de keerzijde hiervan staat nl. het
volgende gedichtje gegraveerd:
‘Kusch, Utrecht! in dit Beeid den Maro onser dagen,
'Den Aartspoeet der Maas, wiens liefelijke tong,
Door Nasoos geest bezield, de Roomsche Feesten zong;
‘En Terahs vromen Zoon voerde op de zeegewagen;
‘Dengrooten HOOGVLIET, die in vondrijk Hofgedicht
‘Uaan VANMOLLEMS deugd voor eeuwig hand verpligt
‘1739.’ S.F.
S.F zijn de initialen van Hoogvliets vriend, de dichter
Sybrand Feitama (1694-1758). Maro is Publius Vergilius
Maro, het grote voorbeeld voor 18de eeuwse dichters,
speciaal voor hofdichten2. Naso is Publius Ovidius Naso,
de Roomsche Feesten zijn de Fasti van Ovidius, die
Hoogvliet vertaalde, en Terahs vrome zoon is Abraham
de aartsvader.
Boven dit vers staan twee gekruiste palmtakken die door
een lauwerkrans gestoken zijn, eronder het gekroonde
wapenschild van Arnold Hoogvliet (een sprekend wapen:
een hoge rots, waarvan water afstroomt), omringd door
lauwertakken, en op een wimpel zijn devies: CANDIDE
- AC VENUSTE (oprecht en beminnelijk), alles gegraveerd.
De eigenaar van de lusthof Zijdebalen was David van
Mollem, een rijke Amsterdamse zijdehandelaar, tevens
eigenaar van een zijdefabriek die er vlak naast lag3. Zowel
de fabriek (opgericht in 1681) als het landhuis (gebouwd
in 1719) droegen dezelfde naam. De prächtige tuinen die
Van Mollem liet aanleggen waren het onderwerp van
Hoogvliets hofdicht, dat in 1740 te Delft gedrukt werd,
maar blijkens deze penning al in 1739 tot stand gekomen
is. Van Mollem stond bekend als beschermer van
beeidende kunstenaars en dichters.
In het Amsterdams Historisch Museum bevindt zieh een
schilderij van Nicolaes Verkolje uit 1740, waarop David
van Mollem en zijn familie zijn afgebeeld op het terras aan
de tuinzijde van Zijdebalen. Behalve Van Mollem zitten
daar zijn schoonzoon Jacob Sydervelt, diens tweede
vrouw Maria van Oosterwijck (zijn nicht), de twee
zoontjes uit Jacobs eerste huwelijk met een dochter van
David van Mollem en twee kinderen uit het tweede
huwelijk. In een publikatie over dit schilderij uit 19754
werd aangenomen dat het werd gemaakt naar aanleiding
van de voltooiing van de tuinaanleg. Uit het gedieht op de
penning blijkt echter dat de tuinen al in 1739 klaar waren.
In 1740 werd Van Mollem 70 jaar. Waarschijnlijk is dit
schilderij dan ook ter gelegenheid van dat feest gemaakt.
Volgens J. Dirks5 en de Catalogus van Teylers Museum6
werd deze penning door Van Mollem aan Hoogvliet
geschonken voor zijn hofdicht. Vermoedelijk heeft
Hoogvliet dit gedieht niet in opdracht van Van Mollem
vervaardigd, want dan zou zo’n kostbaar geschenk niet
nodig zijn geweest, maar misschien als tegenprestatie, na
zijn bezoek aan Zijdebalen. In zijn hofdicht (p. 24)
gedenkt Hoogvliet met dankbaarheid het gastvrij onthaal
dat Van Mollem hem en zijn reisgenoot De Jong bereidde.
In elk geval heeft Van Mollem het gedieht wel op zijn
kosten laten drukken7. Dirks citeert ‘Het leven der
Nederlandsche Dichters en Dichteressen’, in 1782 uit-
gegeven door het genootschap Kunst Wordt doorArbeid
Verkregen, waarin staat, dat deze penning ‘met groote
kosten en alleen ten geschenke voor Hoogvliet vervaardigd
is’. Op de kant van het exemplaar in Teylers Museum
staat echter gegraveerd: GEDAGTENIS AAN MYN
KLEYNZONEN DAVID VAN MOLLEM SYDERVELT,
EN ANTONY SYDERVELT.
Waarschijnlijk heeft David sr. dus toch een tweede
exemplaar voor zijn kleinzoons laten maken, de twee
oudste jongens op het bovengenoemde schilderij van
Verkolje. Daarop wijst ook de herkomst van de penning: in
1871 kocht mr. Jeronimo de Vries Jerz. hem in de veiling
van de boedel van mevrouw Van Buuren-Van Mollem
Sydervelt te Amsterdam*. Waar het andere exemplaar,
voor Hoogvliet, gebleven is, weten wij niet. Bij zijn
nakomelingen is niets over deze penning bekend. De
mogelijkheid bestaat, dat de bovengenoemde biografie
van 1782 het niet bij het juiste eind heeft gehad, en dat de
penning niet voor Hoogvliet, maar alleen als gedachtenis
voor Van Mollems kleinzoons gemaakt is. Waaraan zij
herinnerd moesten worden is overigens niet erg duidelijk.
Het gedieht zelf was tenslotte herinnering genoeg.
Aan het begin van het kantschrift staan vier zilvermerken.
Het onderste is de jaarletter D, in Utrecht gebruikt in
1739, daarboven staan twee wapenschildjes van Utrecht,
de grote keur uit de eerste helft van de 18de eeuw9, en het
bovenste is het meesterteken van de zilversmid, een
gekroonde ruit. In het Centraal Museum te Utrecht wordt
een koperen plaat bewaard met de namen en meester-
tekens van de leden van het Utrechtse zilversmidsgilde
tussen 1704 en 1740. Na de dood van een lid werden de
meestertekens echter uitgeslagen, en de meeste zijn dan
ook beschadigd, terwijl sommige in het geheel niet meer te
onderscheiden zijn. De heer J.J.G. Taets van Amerongen
(Centraal Museum) maakte mij opmerkzaam op een
merkje, dat nog juist achter een ander merk te zien is, van
de bekende Utrechtse zilversmid Nicolaes Verhaer (ca.
1685-1750). Het is een gekroonde ruit, die nog niet eerder
op werk van hem voorgekomen was10. Hij is dus degene
die de penning gemaakt heeft, en aan de ongewone
technische uitvoering van de voorzijde is dan ook duidelijk
te zien dat deze het werk van een zilversmid is, niet van
een medailleur. Het busteportret van Hoogvliet is
afzonderlijk gegoten en bijgewerkt, en daama op een
zilveren plaat van bijna 2Ü mm dikte gesoldeerd, waama
het omschrift eromheen gegraveerd is. De plaat is gevat in
een geprofileerde rand, die 9Vi mm dik is.
Nicolaes Verhaer zal Hoogvliets portret wel naar een
voorbeeld gemaakt hebben. Er bestaan gravures door J.
Houbraken, naar een schilderij van D. van Nimwegen, en
door P.W. van Megen, naar een schilderij van N. Reyers.
Deze wijken echter, zowel wat gelaatsuitdrukking als wat
kleding betreft, sterk af van het penningportret. Volgens
het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek
bevindt zieh een miniatuurportret van Hoogvliet door
Johan Maurits Quinckhard in het Rijksmuseum. Daar is
het echter niet bekend, en het komt ook niet in de registers
voor. Waarschijnlijk berust deze opgave dan ook op een
vergissing. Quinckhard heeft in Amsterdam en Utrecht
gewerkt, en was o.a. leerling van Nicolaes Verkolje, de
Schilder van het bovengenoemde groepsportret. Waarschijnlijk
behoorde hij tot de kring van kunstenaars met
wie David van Mollem betrekkingen onderhield. Misschien
is zijn, tot nu toe onvindbare, miniatuurportret11 het
voorbeeld geweest voor Verhaer. Op de gravures van
Houbraken en Van Megen staat Hoogvliet afgebeeld als
een deftige, enigszins zuur kijkende heer. Het penningportret
laat echter zien dat hij een vriendelijke man was
met veel gevoel voor humor. De penning, die in Teylers
Museum tentoongesteld ligt, betekent een verrijking van
onze kennis omtrent Hoogvliet, de datum van zijn
hofdicht, de datum van de voltooiing van de tuinen van
Zijdebalen, en het werk van de zilversmid Verhaer.
G. van der Meer
Bewerking van een artikel, eerder versehenen in De Geuzenpenning
26 (1976), p. 4-7.
Noten
1. Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek V II, kol. 620-
621.
2. P.A.F. van Veen, De Soeticheydt des Buytenlevens, verghesel-
schapt met de boucken, het hofdicht als tak van Georgische
literatuur, Den Haag, 1960.
3. Vijf jaar na de publikatie van de eerste versie van dit artikel werd
aan de lusthof Zijdebalen een tentoonstelling gewijd in het
Centraal Museum te Utrecht. In de catalogus daarvan worden
o.a. ook David van Mollem en de penning besproken.
4. Drs. B. ter Molen-den Outer, Een portret van David van
Mollem en zijn familie, Antiek 10 (1975), no. 5, p.489-505.
Ook F. Muller Fzn., die in Bouwkunst IV (1912), p. 1-13 de
bouwgeschiedenis van Zijdebalen heeft behandeld, geeft een
datering van 1740 voor de voltooiing van de tuinen, zonder
verdere bewijzen dan de publikatiedatum van Hoogvliets
gedieht.
5. J. Dirks, Penningkundig Repertorium III, p. 649.
6. Catalogue du Cabinet Numismatique de la Fondation Teyler k
Harlem, p. 105, P I. XVII A en B.
7. F. Muller Fzn., o.e., p. 9.
8. Cat. veiling Jer. de Vries Jerz., 3-11-1884 (G. Theod. Bom,
Amsterdam), nr. 1682, gekocht door A.J. Enschede voor
Teylers Museum.
9. E. Voet Jr., Nederlandse Goud- en zilvermerken, 3e druk,
’s-Gravenhage 1963, p. 38 en 20.
10. Merken der Utrechtse edelsmeden 1598-1740, Centraal Museum,
Utrecht 1970, nr. 285. Zie ook Cat. Utrechts Zilver,
1972, p. 72.
11. Cat. Moes, nr. 3703,3. Het werd gemaakt voor de serie
Panpoeticon Batavum. Deze verwijzing werd mij gegeven door
mevr. Lia de Bruyn van het Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den Haag.
Tentoonstelling ‘Het Menselijk BedrijP
Beroepen en ambachten in tekeningen en grafiek
De werkende mens Staat centraal in de najaarstentoon-
stelling van de Kunstverzamelingen. Met hetzelfde
onderwerp, en aanleiding tot de keuze ervan, verscheen
onlangs de Teyler Agenda 1987, uitgegeven door de
Vrienden van het Museum - zie ook pag. 15 van dit
blad.
Van schoenlappers tot schoolmeesters; van naaistertjes
via brandweerlieden, tot rattenvangers: de meest uiteen-
lopende ambachten en beroepen zijn in de loop der tijd
door kunstenaars in beeid gebracht. In deze tentoonstelling
is uit de eigen verzamelingen van het museum een
vijftigtal kunstwerken bijeengebracht waarop de arbei-
dende mens is afgebeeld. Soms ontstonden die afbeel-
dingen uit de wens informatie te verschaffen over de
voorgestelde vorm van arbeid, soms waren ze eerder
bedoeld om allegorisch geinterpreteerd te worden. Zo kan
een melkmeisje duiden op de deugd Gematigdheid, of een
poffertjesbakster op het zintuig Reuk. Andere voorstel-
lingen zijn portretten, waarop het model aan zijn dage-
lijkse werk is weergegeven: een voorbeeld is Rembrandts
ets van de belastingontvanger Uytenbogaert, als goud-
weger voorgesteld.