
zij het tekenonderwijs te steunen en fmanciele hulp te
bieden aan enige noodlijdende kunstenaars. Hoezeer Van
Marum was gekant tegen de besteding van gelden voor
kunst blijkt ook uit de kleine anecdote die Gerda Kurtz in
Van Marums levensbeschrijving aanhaalt: Omdat hij het
betreurde dat Directeuren/ 500,- voor de uitgave van een
microscoop een te hoog bedrag vonden, terwijl zij wel
mooie etsen kochten, bestelde hij de microscoop voor
eigen rekening, om de Stichting het instrument op een
passend moment alsnog te laten aanschaffen.8
Hendriks was al vanaf 1785 naast Van Marum werkzaam
‘om over de konst te oordelen en een Cabinet van
Teekeningen en Prenten te s.chikken en in ordre te
houden’. Aanvankelijk was deze taak vervuld door de
schilder Vincent Jansz. van der Vinne (1736-1811),
wiens verhouding met Van Marum echter zo slecht was,
dat hij in 1785 zijn biezen pakte. Uit zijn ontslagaanvraag
vememen we, dat hij en zijn vrouw ‘de lastigheeden der
bewooninge van deezen Huize en bizonder die welke zij
sinds eenigen tyd door de Hr. Van Marum lijden moede en
van besluit te zijn, den post van Bewooners liever op te
geeven dan langer zo veel onrust te hebben’.9 Hendriks
kon het daarentegen veel beter met Van Marum vinden.
Waarschijnlijk wist hij diens autoritaire gedrag meer te
relativeren, getuige de serie schetsjes van momenten uit
Van Marums leven, waarin het optreden van de geleerde
hier en daar karikaturale trekken krijgt (afb. 14).
Afb. 14. Wybrand Hendriks ( 1744-1831 ) - ‘de Doctoor zal drenke-
linge redde met levenslugt - m a a r’t wil niet lukke’, zwart krijt, pen
en penseel in bruin, 85 x 80 mm, Gemeente Archief, Haarlem.
Van Marum had op zijn beurt waardering voor het
vakmanschap van Hendriks, aangezien hij hem dikwijls
vroeg tekeningen van fossielen of instrumenten te maken.
Hij betrok hem zelfs bij zijn werkzaamheden voor de
Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, toen hij
hem verzocht een in 1798 aan het Haarlemmermeer
geschoten purperreiger te tekenen. De gravure naar de
tekening verscheen later in een boek van Nozeman en
Houttuyn over vogels in Nederland.10 Teylers grote elek-
triseermachine tekende Hendriks verschillende malen. B.
de Bakker vervaardigde een gravure naar een van deze
tekeningen, die als plaat I voorkomt in Van Marums
beschrijving van de machine uit 1785 (zie afb. 1 magazijn
nr. 7). Ook voor andere artikelen die Van Marum
publiceerde in de Verhandelingen van Teylers Tweede
Genootschap maakte Hendriks tekeningen. Er zijn zelfs
doorsnedes bij, die meer nog dan de tekening van de
elektriseermachine als puur technisch tekenwerk kunnen
worden aangemerkt. Men kan dan ook van mening
verschillen over de vraag of dit soort tekeningen nog als
kunstwerk mag worden gezien. Dit is hier echter niet aan
de orde. Het is slechts van belang dat deze tekeningen
door een kunstenaar zijn gemaakt in een tijd, dat dit soort
onderwerpen gewoonlijk niet door kunstenaars werd
vastgelegd.
Dit stelde de kunstenaar voor bijzondere Problemen.
Teneinde de onderwerpen op een voor de wetenschap
bruikbare wijze in beeid te brengen, diende hij meestal
bestaande academische formules te laten varen en een
eigen benaderingswijze te ontwikkelen. Vooral in Engeland
was dit bijna een structureel probleem in de relatie
tussen kunst en wetenschappen. De Royal Society, het
meest vooraanstaande instituut in Engeland voor de
bevordering van het natuuronderzoek, kende een traditie
in het betrekken van kunstenaars bij het vastleggen van
wetenschappelijke waamemingen. Met name Joseph
Banks, van 1778 tot 1826 voorzitter van dit genootschap
en een liefhebber van zowel kunst als wetenschap, bracht
menig contact tussen kunstenaars en geleerden tot stand.
In 1768 nam hij deel aan de reis van James Cook naar het
Zuidzeegebied, waarbij hij zieh liet vergezellen door de
kunstenaars Buchan en Parkinson. Banks wilde zowel
wetenschappelijk betrouwbare afbeeldingen als kunst-
werken mee naar huis nemen, hetgeen hem deed besluiten
de beide kunstenaars afwisselend volgens neoclassi-
cistische principes en volgens de eisen van de wetenschap
te laten werken.11
Teylers bibliotheek bezit het verslag van een andere reis
die Parkinson met Banks maakte: ‘ Ajoumal of a voyage to
the South Seas, From the Papers of the late Sydney
Parkinson, Draughtsman to Sir Joseph Banks, in his
Expedition with Dr. Solander round the World’. Van
Marum, die vanaf 1798 buitenlands lid van de Royal
Society was, voerde een correspondentie met Banks en
toen hij in 1790 door Engeland reisde heeft hij hem ook
persoonlijk ontmoet. Er is echter geen enkele aanwijzing
dat de relatie tussen kunst en wetenschap onderdeel van
hun gedachtenwisseling heeft uitgemaakt. Dit is een reden
aan te nemen dat Van Marum niet op andere dan puur
natuurwetenschappelijke gronden een boek als het reis-
verslag van Parkinson heeft aangekocht. Van Marums
catalogus van de bibliotheek bevestigt deze veronder-
stelling. Het criterium bij aankopen van boeken omschrijft
hij als: ‘alle zoodanige werken te verzamelen, die, wegens
de daarin voorkomende afbeeldingen van voorwerpen,
voor de meeste beoefenaars dier wetenschap te kostbaar
kunnen geacht worden’.12
Van Marum had overigens wel een oordeel over criteria
waaraan wetenschappelijke afbeeldingen dienden te
voldoen. Zo leverde hij kritiek op de tekening die
Hendriks in 1819 maakte van een boom aan de Span-
jaardslaan te Haarlem (afb. 15). Deze merkwaardige boom
Afb. 15. Wybrand Hendriks (1744-1831) - Wonderboom aan de
Spanjaardslaan in de Haarlemmer Hout (1819), zwart krijt en
aquarel, 394 x 250 mm, Gemeente Archief, Haarlem.
had een wortel die uit de spieet in de grond liep. Om de
proporties aan te geven tekende Hendriks er enkele
figuren bij, hetgeen Van Marum echter niet juist achtte.
Hij zag hierin zelfs voldoende aanleiding de tekening voor
wetenschappelijke publicatie af te keuren.
Van Marum heeft nog eens het werk van een kunstenaar
afgekeurd. Dit was toen de Haarlemse kunstschilder Mol
een in opdracht van Directeuren geschilderd portret van
Van Marum opleverde. Van Marum vond het resultaat zo
siecht, dat hij met Directeuren, die zelf overigens niet
ontevreden waren, overeenkwam dat het schilderij nimmer
zou worden tentoongesteld en dat het zou worden
vernietigd als de schilder overleden was.
Behalve Mol schilderde ook Charles Howard Hodges
Van Marums portret, waarover hij wel tevreden was. Dit
zou op zieh pleiten voor zijn smaak, want Hodges was
uiteindelijk een beter portretschilder dan Mol. Misschien
speelde echter ook ijdelheid een rol, want met meer
kunstzinnige belangstelling zou Van Marum niet slechts
een practische interesse in kunst hebben gehad. Alleen
zou hij dan misschien niet zo’n groot natuurzoeker zijn ge-
weest.
A. E. Kraayenga
Noten
1. Van Gelder, H .E., Teyler’s Stichting en de numismatiek, in: De
Geuzenpenning, No 2 (1965), p.69-76.
2. Van Himbergen, E.J., De prijsvragen van de twee genoot-
schappen 1778-1978, in: ‘Teyler’ 1778-1978, Haarlem/Antwerpen
(1978), p. 46.
3. Snelders, H.A.M., Van Berkel, K., Natuurwetenschappen van
Renaissance tot Darwin, Den Haag (1981), p. 177.
4. Brednow, W ., Jena: Der XII. Präsident (1858-1862): Dietrich
Georg Kieser (1779 bis 1862), in: Nova Acta Leopoldina,
Nummer 198 (1970), p. 181.
5. Goethes Werke, Weimarer Ausgabe IV, 13, p. 223-24.
6. Van Himbergen, p. 49.
7. Van Marum, Martinus, Beschrijving eener ongemeen groote
Electrizeer-machine, in: Verhandelingen, uitgegeven door
Teyler’s Tweede Genootschap, derde stuk (1785), p. VII.
8. Kurtz, Gerda H., Martinus van Marum, citizen of Haarlem, in:
Martinus van Marum Life and work, vol. I, Leyden (1976),
p. 109.
9. Van Borssum Buisman, J.H., Wybrand Hendriks als casteleyn
en opzichter der Kunstverzamelingen, in: cat. tent. Wybrand
Hendriks 1744-1831, Haarlem (1972), p. 11.
10. Nozeman, C., Houttuyn, M., Nederlandsche Vogelen, dl. IV,
Amsterdam (1809), p. 353.
11. Smith, B., European Vision and the South Pacific, 1768-1850,
Oxford (1960). en de bespreking van dit boek: Locher, G.W.,
Locher, J.L., Veranderende Europese visie op een buiten-
europese wereld, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volken-
kunde, deel 120 (1964), p. 350-368.
12. Catalogus der Bilbliotheek van Teyler’s Stichting, Haarlem
(1837), p. IV.
Afb. 16. Charles Howard Hodges (1764-1837) - Portret van
Martinus van Marum (1826), olieverf op doek, Hollandsche
Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem.
Voor kundige adviezen en een aangename samenwerking dankt
auteur dezes J.G. de Bruijn, bibliothecaris en archivaris van Teylers
Stichting, en A. Wiechmann, educatief medewerker en waamemend
conservator van Teylers Fysisch Kabinet.