
Leven en werk van Charles Darwin
Charles Darwin werd op 12 februari 1809 te Shrewsbury
geboren. De familie genoot aanzien. Zijn vader, dr.
Robert Darwin, hield er als arts een bloeiende praktijk op
na en zijn moeder, Susannah, was een Wedgwood. Haar
vader, Josiah, was de stichter van de gelijknamige
bekende aardewerkfabriek. Charles’ moeder zou al vrij
snel overlijden, maar zijn leven lang voelde hij zieh thuis
bij de familie Wedgwood, die bekend stond vanwege de
tolerante, progressieve opvattingen over de samenleving.
Van vaderszijde was Erasmus Darwin zijn grootvader,
beroemd geworden als medicus, bioloog en dichter. Deze
had in zijn hoofdwerk Zoonomia een evolutietheorie over
het ontstaan der verschillende diersoorten ontwikkeld.
Het gesternte leek dus voor Charles al bij voorbaat zeer
gelukkig. Toch gaven zijn jeugdjaren bepaald geen
aanleiding tot optimisme. Op school was hij een matig
leerling en een Studie in de medicijnen aan de Universiteit
van Edinburgh werd een fiasco. Een veilige theologie-
studie in Cambridge, Christ’s College, was een laatste
toevlucht. In 1831 haalde hij, met moeite, de graad van
Bachelor of Arts (sic), waarmee een loopbaan als
predikant waarschijnljk leek. De opluchting in de familie
was groot. In hetzelfde jaar zal zijn leven een beslissende
wending nemen.
Afb. 2. Charles Darwin met zijn zuster Catherine in 1816. De liefde
voor de natuurwas vanjongs af aanwezig: een pot bloemen. Foto van
een krijttekening van Sharpies. Uit More letters o f Charles Darwin,
London, 1903.
Toch was het niet allemaal kommer en kwel. Vanjongs af
aan had Darwin grote liefde en belangstelling voor de
natuur en de natuurlijke historie, hetgeen op Cambridge
niet onopgemerkt was gebleven. Buiten Darwins mede-
weten bevalen prof. Henslow en George Peacock hem aan
als natuuronderzoeker bij kapitein Robert FitzRoy, de
gezagvoerder van de Beagle. Dit schip zou door de
Admiraliteit voor een lange reis om de wereld uitgezonden
worden. Charles was in alle staten. Dit was echt iets
voor hem, nu zou hij kunnen laten zien wat hij waard
was.Met moeite, pas na bemiddeling van zijn oom Josiah
Wedgwood, verkreeg hij toestemming van zijn vader om
aan de reis deel te nemen. Dr. Robert Darwin was beducht
op de zoveelste mislukking van zijn zoon. Bovendien was
aan de functie van natuuronderzoeker bij dergelijke
expedities geen jaarwedde verbonden. Vanaf de eerste
kennismaking was de verstandhouding tussen FitzRoy en
Darwin uitstekend. Op 27 december 1831 verliet de
Beagle Engeland om er pas in 1836 terugte keren. Darwin
was als natuuronderzoeker aan boord. Hij werd onmid-
dellijk zeeziek. Het voomaamste doel van de reis was de
kust van Zuid-Amerika in kaart te brengen. Het gaf
Darwin de gelegenheid planten, dieren, gesteenten en
fossielen te verzamelen. Bij Punta Alta (Patagonie) deed
hij zijn grootste ontdekkingen. Hij trof daar een ‘volmaakte
catacombe voor monsters van uitgestorven geslachten’,
dieren die volgens de heersende opvattingen vöör de
Zondvloed geleefd hadden. Het was dan ook niet gering
welk fossiel materiaal hij daar vond: een Megatherium -
reuzenluiaard, tot dan alleen in het Museum van Madrid -9
en de verwante Megalonyx en Scelidotherium, een
vrijwel compleet geraamte! Verder trof hij daar een
Toxodon, een soort nijlpaard, ‘een van de wonderlijkste
dieren die ooit ontdekt zijn’, de tand van een Mylodon,
een soort olifant (later Mylodon darwini), een Macrau-
chenia, ‘merkwaardige viervoeter’, en een Guanaco, een
soort lama, zo groot als een kameel.
Door prof. Henslow, zijn geestelijke vader, was Darwin
bekend met het geologisch werk van Lyell en in Zuid-
Amerika ontwikkelde hij zijn eerste ideeen over het
bestaan van een evolutie. Daarover reeds geventileerde
opvattingen, door Buffon, Lamarck en zijn grootvader
Erasmus Darwin, droegen slechts weinig bij aan zijn
meningsvorming, zoals hij later zou verklären.
De thuisreis voor de Beagle voer via de Galapagos
Eilanden. Daar ontdekte hij dat de vink op elk eiland een
ander uiterlijk had. Kennelijk had deze vogel zieh voort-
durend zo goed mogelijk aan de uitwendige omstandig-
heden op het betreffende eiland aangepast, zou hij later
concluderen.
Op 2 oktober 1936 keerde Darwin in Engeland terug. Met
een voortvarendheid die bij hem bepaald ongewoon was,
regelde hij eerst enige huiselijke zaken. Eindjanuari 1837
huwde hij Emma Wedgwood, zijn volle nicht. Het
echtpaar trok zieh terug en woonde vanaf 1842 in Down
House in Kent. Tengevolge van aanmoedigingen van
Lyell en Henslow was in 1839 Darwins Reisjournaal
versehenen, maar het duurde lang voor hij tot de publicatie
van zijn conclusies over de evolutie overging. Enerzijds
was zijn gezondheid er sinds de reis niet op vooruitgegaan
en een studiehoofd had hij nog steeds niet (dikke boeken
scheurde hij uit elkaar, om het overzichtelijk te houden)
anderzijds had hij persoonlijke problemen met zijn eigen
gevolgtrekkingen en hij voorzag wel degelijk problemen
met de kerk. Reeds in 1844 schreef hij aan Joseph
Hooker: ‘Eindelijk heb ik een glimp van licht gezien en ik
ben er bijna van overtuigd (geheel in tegenstelling tot de
mening waarmee ik begon) dat de soorten niet (het is als
het bekennen van een moord) onveranderlijk zijn.’
Tezelfdertijd hadden aartsbisschop Ussher en dr. John
Lightfoor via een reeks geheimzinnige berekeningen het
juiste moment van de Schepping vastgesteld: zondag 23
Oktober in het jaar 4004 voor Christus, om 9 uur
’s morgens!
Afb. 3. Professor Henslow, eveneens een natuurliefhebber: Uit:
More Letters o f Charles Darwin, London, 1903.
Darwin weifelde en twijfelde, maar een brief van Alfred
Russell Wallace in juni 1858 zou hem tot een besluit
forceren. Onafhankelijk van Darwin was Wallace tot
dezelfde conclusies over de evolutie gekomen en hij vroeg
diens commentaar op een artikel dat hij naar Lyell wilde
sturen: On the Tendencies o f Varieties to Depart
Indefinitely from the Original Type: Hiermee dreigde in
een klap de oorspronkelijkheid van Darwins opvattingen
verloren te gaan. Beiden gedroegen zieh grootmoedig. Zij
kwamen overeen de volgende maand een gezamenlijke
publicatie aan de Linnean Society aan te bieden. Deze
baarde weinig opzien. Een jaar later verscheen On the
Origin o f Species by means o f Natural Selection, or the
Preservation o f Favoured Races in the Struggle fo r Life.
De eerste oplage van 1250 exemplaren was weliswaar
nog dezelfde dag uitverkocht, maar de readies waren
rüstig. Het was een wetenschappelijke publicatie, die door
de eerste kring van lezers op grond van de kwaliteit van de
gebruikte argumenten beoordeeld werd. Pas toen het grote
publiek lucht kreeg van Darwins ideeen en de Kerk niet
langer terzijde kon blijven, en dat ook niet deed, liepen de
emoties van voor- en tegenstanders hoog op. Zelf hield
Darwin zieh op de achtergrond. De verdediging van zijn
opvattingen liet hij over aan zijn vrienden, onder wie
vooral Thomas H. Huxley en Joseph Hooker zieh
roerden.
Belangrijk voor de publieke opinie, maar een weten-
schappelijk dieptepunt, werd het beroemde debat van de
British Association, eind juni 1860, in Oxford. Onder
voorzitterschap van prof. Henslow vond een discussie
plaats over de evolutieleer. De kerk, mordicus tegen, werd
vertegenwoordigd door bisschop Samuel Wilberforce,
‘Soapy Sam’ voor zijn tegenstanders; Thomas Huxley
verdedigde Darwin, die zelf schitterde door afwezigheid.
Wilberforce opende de aanval op deze ‘oppervlakkige
theorie’. Waar waren de bewijzen? Sensationele opvattingen
in strijd met de Schrift. Een prächtige vloed van
woorden. Aan het eind gekomen vond de bisschop de tijd
rijp voor een kwinkslag. Hij vroeg Huxley op de man af of
deze nu via zijn grootvader of via zijn grootmoeder van de
apen afstamde? Een taxatiefoutje, het was niet het juiste
moment voor sarcasme en Huxley was de persoon niet om
ongestraft zulke geintjes mee uit te halen. Waardig verrees
Huxley van zijn stoel, zijn buurman toefluisterend ‘de
Heer heeft hem in mijn handen overgeleverd’. Zijn
antwoord was niet minder demagogisch, maar daar gaat
het bij zulke debatten niet om: ‘Liever stam ik van een aap
af dan van een ontwikkeld man, die de gaven van cultuur
en welsprekendheid prostitueert in dienst van vooroor-
delen en onwaarheid’. Een oorverdovend tumult brak los.
Studenten stonden op de banken, klapten en juichten bij
deze woorden, dames vielen in katzwijm, Lady Brewster
moest naar buiten worden gedragen en kapitein FitzRoy,
ook aanwezig, probeerde zieh verstaanbaar te maken:
‘niets betreurde hij in zijn leven zozeer als de dag waarop
hij besloot Darwin mee te nemen op de Beagle’.
Het was een vreemd debat, niet alleen vanwege het
geringe wetenschappelijke niveau. Tot dat moment had
Darwin weinig over de menselijke afstamming opgemerkt.
Toch was dat het strijdpunt. Pas in 1871 publiceerde hij
The Descent o f Man. Zijn leven bleef teruggetrokken. Hij
was slechts bereikbaar voor vrienden. Het fokken van
duiven was zijn geliefde hobby. Ook liet hij zieh graag
door zijn vrouw romans-met-een-goede-afloop voorlezen.
Shakespeare vond hij verschrikkelijk. Op 19 april 1882
stierf Charles Darwin in Down House. In Westminster
Abbey werd hij begraven.