
kunsttentoonstellingen en probeerde daarmee het esthetisch bewustzijn van zijn onderdanen te
beinvloeden. Net als in andere Europese landen groeide in de loop van de volgende decennia
de vraag naar eigentijdse kunst enorm. Het werd chic om een schilderij van een eigentijdse
kunstenaar te kopen of op z’n minst op een tentoonstelling te bewonderen.
Dit brengt ons terug naar Haarlem en het derde punt: Directeuren van Teylers Stichting
begonnen vanaf de jaren 1820 een schilderijencollectie eigentijdse kunst op te bouwen. Tot
die tijd hadden zij zieh beperkt tot prenten en tekeningen. (De belangrijkste eerdere aankoop
was de verzameling van Chrstina van Zweden in 1790.)
Vooral belangrijk is dat Directeuren deze schilderijencollectie ook wilden tentoonstellen.
Voor het eerst gebeurde dit in 1826, na de voltooing van een eerste uitbreiding van Teylers
Museum. In 1839 werd vervolgens een complete nieuwe vleugel, naast de Ovale Zaal en
ongeveer even groot als deze, voltooid, waarvan de enige functie was om schilderijen tentoon
te stellen. Daardoor veranderde het hele karakter van Teylers Museum en men kan zeggen dat
het inmiddels een kunstmuseum met een wetenschappeljk laboratorium was geworden.
Tergelijkertijd waren er in de natuurwetenschappen grote veranderingen opgetreden.
Opvallend is vooral het toenemend gemaakte onderscheid tussen “experts” en “leken”. Aan de
ene kant had dit veel te maken met het toenemende belang dat aan nauwkeurige en gevoelige
metingen werd toegekend, aan de andere kant verhoogden de “experts” met het benadrukken
van hun expertise ook hun maatschappelijke status.
Beide aspecten zijn duidelijk herkenbaar in de biografie van Volkert Simon Maarten van der
Willigen. Zoals in hoofdstuk IV getoond wordt, was Van der Willigen - over wiens leven en
werk nog geen systematische Studie was gepubliceerd - in Nederland als leerling van de
Leidse astronoom Frederik Kaiser een van de vroegste en lange tijd meest prominente
voorstanders van uiterst nauwkeurige metingen als enige legitieme basis voor alle
natuurkundige uitspraken. Tergelijkertijd heeft hij het onderscheid tussen “experts” en
“leken” in Deventer - waar hij 16 jaar hoogleraar was voordat hij in 1865 naar Teylers kwam
B bevorderd.
Bij Teylers Museum werden deze ontwikkelingen tijdens het bewind van Van der Willigen op
twee manieren zichtbaar. Aan de eene kant werd “de wetenschap steeds meer uit het museum
gehaald”. Van der Willigens onderzoek was bijvoorbeeld zo gespecialiseerd dat zelfs
Directeuren na zijn plotselinge dood in 1878 niet meer wisten waarvoor tien jaar eerder een
klein laboratorium in de tuin van het Museum eigenlijk was neergezet. Dit laat zien hoeveel
vrijheid Van der Willigen in zijn onderzoek had, maar ook hoe ontoegankelijk het onderzoek
letterlijk was geworden. Als zelfs Directeuren niet wisten waar Van der Willigen precies mee
bezig was, gold dat zeker voor het brede publiek.
Aan de andere kant betekende dit niet dat Van der Willigen niet doordrongen was van het
belang om “leken” voor de natuurkunde warm te maken. In tegendeel: In Deventer gaf hij
publieke lezingen, die zowel voor vrouwen als mannen toegankelijk waren, zoals toen
benadrukt werd. Vanuit zijn positie bij Teylers Museum zorgde hij er in 1876 voor dat een
aantal instrumenten uit de collectie in South Kensington bij de Special Loan Collection
tentoongesteld konden worden.
Het belang van deze tentoonstelling is wederom nauwelijks te overschatten, omdat hier voor
het eerst op grote schaal wetenschappelijke instrumenten ook vanwege hun historische en
cultúrele waarde werden samengebracht en voor een groot publiek tentoongesteld. Het is een
duidelijke indicatie dat de (potentiële) historische waarde van wetenschappelijke instrumenten
in toenemende mate in brede kringen herkend werd. Het was zelfs een expliciet doel van de
Organisatoren van deze tentoonstelling om hiermee de basis te leggen voor een permanent
wetenschapsmuseum - dat dan wel nog enkele decennia op zieh liet wachten. Veelzeggend is
niet alleen dat de Organisatoren van deze tentoonstelling de historische waarde van de
collectie bij Teylers Museum hadden herkend, maar ook dat Van der Willigen een Leidsche
Fies, die nog door Van Marum was gebruikt, voor de tentoonstelling liet restaureren - en niet
alleen repareren.
Tergelijkertijd probeerde men bij Teylers Stichting in Haarlem het Museum voor een breder
publiek toegankelijk te maken. Nog tijdens het leven van Van der Willigen werd met de bouw
van een nieuwe vleugel voor het Museum begonnen, waardoor het mogelijk werd een nieuwe
ingang te creëren. In 1885 was het nieuwe gebouw voltooid. De nieuwe ingang werd in een
neoclassisistische, monumentale façade geïntegreerd, die het museum veel zichtbaarder
maakte en bovendien direct herkenbaar als cultúrele instelling . Ook het intérieur van de
nieuwe vleugel werd ingericht volgens de toen gangbare ideeën hoe een openbaar museum
eruit moest zien. De bezoekersaantallen Stegen significant — van enkele honderden per jaar
naar enkele duizenden - en er werden suppoosten in dienst genomen om ervoor te zorgen dat
bezoekers passend gedrag vertoonden. Ook in dit opzicht had Teylers Museum nu dus
duidelijk een educatieve functie: tijdens een bezoek aan het Museum zou de bezoeker niet
alleen iets over de verzamelingen kunnen leren, maar was daamaast ook gedwongen zieh in
het openbaar volgens de gangbare gedragscodes te gedragen.
In hoofdstuk IV wordt bovendien de these naar voren gebracht dat de keuze van het ontwerp
van de nieuwe vleugel mede bepaald werd door discussies die door de bouw van het nieuwe
Rijksmuseum in Amsterdam waren losgebarsten. Sommige critici van het Amsterdamse
project vermoedden namelijk dat de neo-gotische stijl van het nieuwe gebouw aldaar een
subtiele poging van de initiator van het project, Victor de Stuers, was, om in het grotendeels
protestantse Nederland het katholicisme te bevorderen. De keuze bij Teylers voor een neoclassisistische,
door de klassieke oudheid geïnspireerde bouwstijl, zou men als reactie op
zulke debatten kunnen zien.
In de nieuwe vleugel werden voomamelijk de wetenschappelijke collecties ondergebracht en
tentoongesteld. Er deed zieh nu een nieuw, veelzeggend probleem voor, dat door de
conservator van de geologische collecties expliciet aan de orde werd gesteld: de bezoekers
wisten kennelijk niet hoe zij deze volgens wetenschappelijke criteria bijeengebrachte en
grootendeels ook tentoongestelde collecties moesten benaderen of begrijpen. Ook ander
primair bronmateriaal duidt erop dat in deze tijd Teylers Museum door het publiek vooral als
kunstmuseum werd gezien. Bezoekers kwamen kennelijk met de verwachting een permanente