
. Handboek Voor Den Verzamelaer. Vol. 1. Leiden: A.W. Sijthoff, 1880.
Yanni, Carla. Nature’s Museums: Victorian Science and the Architecture of Display. New
York: Princeton Architectural Press, 2005.
Zuidervaart, Huib J. “Frederik Kaiser (1808-1872), een gekweld man met een missie.”
Studium: tijdschrift voor wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis 4, no. 2 (2011):
62-84.
. “Natuurkundige instrumentenkabinetten: De opkomst en ondergang van een cultureel
fenomeen.” In Druk bekeken: collecties en hun publiek in de 19e eeuw, edited by
Martin Weiss and Lieske Tibbe, 3:209-231. De Negentiende Eeuw 34. Hilversum:
Verloren, 2010.
--------- . “Verloren instmmenten uit het kabinet van Teylers Museum in het midden van de
negentiende eeuw.” Teylers Magazijn 96 (2007): 6-11.
Zwager, H. H. Nederland en de Verlichting. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck, 1980.
Nederlandse Samenvatting van “The
Masses and the Muses”
In dit boek wordt de veranderende publieke rol van Teylers Museum gedurende de lange
negentiende eeuw in kaart gebracht. Dit gebeurt voomamelijk aan de hand van de collectie
wetenschappelijke instrumenten.
Een centraal punt is de problematisering van het begrip “museum”. Teylers Museum werd
vanaf het begin van zijn geschiedenis al “museum” of “musaeum” genoemd, maar de
connotaties van deze term veranderden in de loop van de negentiende eeuw fundamenteel.
Drie punten zijn daarbij van belang: ten eerste werden “musea” steeds meer geassocieerd met
openbaarB dus in principe voor iedereen - toegankelijke tentoonstellingen; ten tweede kregen
deze tentoonstellingen steeds meer een educatieve functie; ten derde werden “musea” steeds
meer met de schone kunsten geassocieerd.
Vooral vanwege dit laatste punt vormt de geschiedenis van Teylers Museum en met name van
zijn collectie wetenschappelijke instrumenten een bijzonder interessante case study. De
collectie wetenschappelijke instrumenten bleef namelijk niet alleen grotendeels behouden,
maar de ontwikkeling ervan kan met die van andere collecties in hetzelfde museum
vergeleken worden: Teylers Museum huisvest namelijk ook zowel een kunstcollectie,
bestaande uit prenten, tekeningen en schilderijen, als een geologische en een numimatische
collectie. Bovendien behandelt een groot deel van de museumhistorische literatuur van de
afgelopen decennia vooral kunst- en natuurhistorische collecties of is vanuit kunsthistorisch
perspectief geschreven.
De focus ligt in deze studie op het werk van drie van de vijf mannen die tussen 1780 en 1928
verantwoordelijk waren voor de instrumentencollectie bij Teylers Museum. De eerste van
deze drie is Martinus van Mamm (1750 - 1837), de tweede Volkert Simon Maarten van der
Willigen (1822 - 1878), de derde Hendrik Antoon Lorentz (1853 - 1928). Bij alle drie wordt
ingegaan op de vraag naar hun “wetenschapsfilosofie” ; anders geformuleerd: hoe zagen zij
de productie en de consumptie van kennis en welk belang kenden zij beide toe. Hun
correspondentie en publicaties, samen met ander primair bronmateriaal zoals reisverslagen
van bezoekers aan Teylers Museum, de bezoekersboeken van het museum of de notulen van
vergaderingen van Directeuren van Teylers Stichting - onder wiens beheer Teylers Museum
viel - en de notulen van vergaderingen van de twee geleerde genootschappen die ook onder
het beheer van Teylers Stichting vielen, maken het mogelijk om, uiteraard samen met de
bestaande secundaire literatuur, conclusies te trekken over de veranderende publieke rol van
Teylers Museum.
Martinus van Marum was zonder twijfel de drijvende kracht achter de oprichting van Teylers
Museum. Hij kwam rond 1774 naar Haarlem, nadat hij in Groningen in de geneeskunde was
gepromoveerd. Getalenteerd en ambitieus, werd hij al snel opzichter van de natuurhistorische