
Biografisch wandelen met
Pieter Teyler
Fred Pelt
Ter gelegenheid van de tentoonstelling De miljoenen van Pieter
Teyler kan er gewandeld worden in het Fundatiehuis en in de stad
Haarlem. Een körte, gelogen impressie door de tijd.
Even is hij er: de zwarte, lakense jas
wat uitstaand naar achteren, het vest
gespannen rond de buik, het ingebonden
Memoriael onder de oksel gedrukt, de
grijze pruik en de glimmende gespen
op de schoenen - Pieter Teyler ten voete
uit. Bedachtzaam loopt hij door de gang
van het Fundatiehuis, richting Grote
Herenkamer. Zijn stappen klinken hol
op de koude, marmeren vloer. Het is o f
het portret dat Taco Jelgersma van hem
maakte tot leven is gekomen. Of hij zo
aanschuift bij een vergadering van de
huidige Directeuren; o f hij 250 jaar terug
in de tijd zijn tinnen inktstel, zoals af-
gebeeld op het schilderij van Wybrand
Hendriks, naar zieh toe trekt, zijn ganzen-
veer in de inkt doopt en in het bijzijn van
de notaris op deze dag, 17 mei 1757, begint
aan wat wij nu kennen als zijn testament:
In den Name Godes Amen...
Natuurlijk gebeurde het niet zo, en ver-
scheen Pieter Teyler waarschijnlijk ten
huize van zijn notaris Nicolaas Gallé om
zijn testament op te laten maken. Maar
biografisch wandelen brengt nu eenmaal
dwalingen met zieh mee. Goed, weg inet
het testament. Laat zijn pen maar krassen
in zijn Memoriael. Over zijn schouder
meekijkend lezen wij de namen van
wevers, zijdeververs en twijnders, en de
prijzen van grondstoffen. ‘Jan Barents
de Roo’ krast de pen van Teyler, ‘stelder
van weefgetouwen’. Plus een nauwelijks
leesbaar bedrag. Als hij klaar is met het
bijwerken van zijn Memoriael loopt hij
terug door de gang en werpt terloops een
blik op het binnenplaatsje. Een man is
daar bezig met marmeren vloerplaten,
wellicht bestemd voor de gang van het
Fundatiehuis.
Vlak bij de trap naar de bovenliggende
verdiepingen Staat een visboer die zijn
waar aan een meid aanbiedt. Een hond
snuift de geur op van de vis in de rieten
mand. Even kijkt Pieter Teyler naar boven,
op zoek naar zijn vrouw. Somber schudt
hij zijn hoofd. Niemand die op hem let,
niemand die hem schijnt te zien. De
staande klok tikt streng de tijd weg; twee
passen en hij is bij de deur. Dan stapt hij
de Damstraat in. De straat is smal. Net
nog zichtbaar tussen de huizen is de toren-
spits van de Grote Kerk. De koets met
het span paarden is er nog niet. Ze moeten
uit zijn stal in de Körte Jansstraat komen.
Pieter Teyler wacht in het meizonnetje
in de deuropening. Straks zal hij op zijn
buitenplaats Lustrust, gelegen ten zuiden
van de Kamperlaan, zijn. Zal zijn vriend
Willem van der Vlugt er zijn? Misschien
een stukje varen op het Spaarne in zijn
tentschuitje? Teyler sluit even de ogen en
denkt aan zijn tuin met de vruchtbomen
en de wijngaard, aan de tuinbeelden die
hij gekocht had toen zijn vrouw Helena
nog leefde. Was het nu 1746 dat hij ze
had gekocht?
Een bouwkraan zwenkt door de lucht;
een groot stuk beton zweeft voorbij. Hij
schrikt op uit zijn gepeins, zet zijn pruik
a f en dept het voorhoofd met een zakdoek.
De fotograaf naast hem schudt zijn hand.
‘U was een goede Pieter Teyler.’ Pieter
lacht en grijpt naar zijn vestzak. Zijn
mobieltje gaat af.
Even, heel even, was hij hem - de enige
echte Pieter Teyler wiens naam nog steeds
voortleeft.
Voor informatie over de rondleiding in
het Fundatiehuis en wandelingen door
Haarlem zie de Agenda op de achterzijde
van het omslag. Alle omschreven ‘beeiden’
in dit artikel zijn te bezichtigen in de tentoonstelling.
T E Y L E R S M A G A Z I JN