
geportretteerd
Bert Sliggers
Teylers Museum is het oudste museum van Nederland, ontstaan uit de nalatenschap
van Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778). D eze doopsgezinde koopman liet in
1756, na een kinderloos huwelijk, zijn testament opmaken waarin hij zijn vermögen
naliet aan een stichting waaronder twee genootschappen zouden ressorteren.
Het ene diende ter aanmoediging van
kunsten en wetenschap, het andere ter
bevordering van de godsdienst. Dit doel
werd in beide genootschappen door mid-
del van prijsvragen nagestreefd. Zijn bibli-
otheek en verzamelingen op het terrein
van de tekenkunst, numismatiek en
natuurhjke historie moesten ten dienste
staan van de leden van beide genootschappen,
die de collecties moesten uitbreiden.
Plaats van samenkomst was zijn huis in
de Damstraat, dat nooit verkocht mocht
worden. Daarnaast diende geld gereser-
veerd te worden voor de uitbreiding van
een hofje, dat Teyler al ruim veertig jaar in
de stad bezat. Ook gingen er legaten naar
tal van Haarlemse instellingen die zieh
het lot aantrokken van wezen en armen.
De uitvoerders van zijn testament waren
vijf van Teylers vrienden (afb. 1), die als
Directeur werden benoemd. Ook stelde
Teyler voor ieder genootschap zes leden
aan. Toen Pieter Teyler in 1778 overleed
gingen zij direct aan de slag.
Het getuigt van een vooruitziende blik
dat zij, wat betreft de collecties, eerder
dachten aan een museale aanpak dan aan
een strikt wetenschappelijk instituut met
studieverzamelingen. In 1779 werd al de
eerste steen gelegd voor een ‘boek- en
konstzael’, de huidige Ovale Zaal, die
enkele jaren later werd geopend voor het
publiek. De verzamelingen van de erflater
< Detail van afb. 1
waren niet o f nauwelijks te zien, omdat
die niet in dit concept pasten, maar wel
“physische werktuigen, natuurlijke voor-
werpen, teekeningen en prenten en een
voor de natuurkundige wetenschappen
uitgezochte bibliotheek.” Het unieke is dat
het museum, de genootschappen en het
hofje nog steeds bestaan. Dat voorwerpen
van kunst en wetenschap nog steeds naast
elkaar worden gepresenteerd en jaarlijks
nog prijsvragen worden uitgeschreven.
In de geest van Teyler hebben al meer dan
200 jaar vaardige bestuurders en erudiete
wetenschappers de collecties en de gebou-
wen uitgebreid, steeds “ten nutte van
het algemeen” en met respect voor het
verleden. De inhoud van Teylers testament
is dan ook nog altijd springlevend.
Een man met zo’n visionaire blik maakt
ons wel nieuwsgierig.
‘Ik herinner mij nog zeer duidelijk uit
mijne vroegste jeugd, dat er in onze buurt,
vlak teegenover onze woning, eene zeld-
zame drukte heerschte, dewijl men alle
de daar staande kleine woonhuizen, begon
af te breeken en onmiddellijk daarna de
grondslagen gelegd werden voor het
bekende gesticht o f Fundatiehuis van
Pieter Teyler Van Der Hulst. Deeze, om
zijne gierigheid te Haarlem zoo beruchte
man, die gedurende zijn leeven, schier
gebrek leed en toch zoo veele millioenen
bezat, was eenige maanden voor mijne
geboorte overleeden, en nu verspreidden
zijne nagelaaten schatten, welvaart onder
de ambachtslieden.’ Aldus de Haarlemse
kostschoolhouder Willem van den Hull
(1778-1853) in zijn autobiografie. Van
den Hull werd geboren in de Nauwe
Appelaarsteeg, waar hij en zijn ouders
tussen 1779 en 1784 getuige waren van
de bouw van de Ovale Zaal, bekroond
door een sterrenwacht.
Is Van den Hulls karakterschets de
algemene indruk die de hele stad van
Pieter Teyler had, o f is het een typische
reactie van eenvoudige burgers die
nauwelijks de eindjes aan elkaar wisten
te knopen? Kunnen archiefstukken dit
beeid van Teyler weerleggen, o f bevestigen
eigentijdse bronnen dit beeid van een
‘gierige’ man juist?
We zouden het graag anders zien, maar
vriend noch vijand heeft zieh ooit schrifte-
lijk over Teyler uitgelaten. Geen brief van
of aan Teyler is bewaard gebleven. Behalve
een deel van zijn financiele administratie
zijn er geen eigenhändige documenten
bewaard gebleven die iets over het brein
achter Teylers Stichting verteilen. Het
lijkt o f Teyler alle sporen achter zieh
gewist heeft. Het enige dat wellicht voor
hem telde, was de uitvoering van zijn
testament, de blauwdruk voor de genootschappen
en het latere museum. Niets bij
zijn leven, alles na zijn dood.
Onderzoek naar Teyler heeft aangetoond
dat er van de gierige erflater, zoals door
Willem van den Hull in zijn autobiografie
ten tonele gevoerd, weinig over is gebleven.
In de traditie van zijn familie bekommert
Pieter Teyler zieh om het lot van de armen
en wezen, niet alleen door het geven van
geld maar ook op bestuurlijk terrein, niet
alleen voor zijn geloofsgenoten maar ook
voor andersdenkenden. Een niet meer
functionerend hofje blaast Teyler nieuw
leven in. In zijn kerk aan de Peuzelaarsteeg
is Teyler een actief gemeentelid.
Pieter Teyler heeft een brede historische