
Wybrand Hendriks (1744-1831)
De vijf directeuren en de secretarti van Teylers
Fundatie, 1786
Olieverf op doek
Teylers Stìchdng, Haarlem
Taco Jelgersma
(1701-1795)
Portret van Pieter Teyler
van der Hulst, z.j.
Pasteltekening
belangstelling die weerspiegelt wordt in
zijn bibliotheek, zijn tekeningen en pren-
ten en in zijn numismatische collectie.
Teyler sluit zieh niet aan bij het rijke
genootschapsleven van zijn stad, dat trou-
wens pas na zijn dood echt een enorme
vlucht neemt. Wel wordt hij be'invloed
door de vroege natuurkundige intéresses
van zijn stads- en geloofsgenoten, samen-
gebald in het Natuurkundig College
(vanaf circa 1730) en de oprichting van
de Hollandsche Maatschappij der Weten-
schappen (1752). Zelf neemt hij met anderen
het voortouw tot de oprichting van de
Teekenacademie (1772). Door riante lenin-
gen maakt hij andere initiatieven mogelijk,
zoals een nieuwe huisvesting van de
Hollandsche Maatschappij (1777) en de
oprichting van een Muziekcollege (1773).
Teyler zelf leefde wellicht een iets terug-
getrokken leven in zijn grote huis aan de
Damstraat, zeker na de dood van zijn
vrouw in 1754. Het was 00k omstreeks
die tijd dat hij inzag dat de zijdefabricage
en -handel, waarin zijn familie reeds
kapitalen had verdiend, kwijnende was.
ln minder dan tien jaar bouwde hij zijn
bedrijf af, sloot de fabriek en verkocht
de voorraden. Vanaf die tijd zou de
geldhandel zijn belangrijkste bron van
inkomsten zijn.Wellicht dat de stads-
3>
Wybrand Hendriks
(1744-1831)
Pieter Teyler van
der Hulst, zittend
achter zijn schrijftafel,
circa 1787
Olieverf op doek
genoten de combinatie van een sobere
levenswandel en veel geld verdienen als
gierig interpreteerden.
Tot nu toe zou Teyler misschien 00k het
predikaat saai verdienen, wäre het niet
dat er 00k twee portretten van hem
overgeleverd zijn. Dat is opvallend omdat
van doopsgezinde tijdgenoten er nauwe-
lijks portretten zijn overgeleverd cq zijn
gemaakt. IJdelheid was de doopsgezinden
vreemd.
Wanneer in 1778 de notaris het sterfhuis
betreedt en de nagelaten bezittingen
inventariseert, noemt hij twee portretten
van Teyler: een pastel door Taco Jelgersma
(afb. 2) en een groot portret van de over-
ledene dat niet meer bekend is. Of toch?
De Kleine Herenkamer kent als boven-
deurstuk een portret van Teyler door
Wybrand Hendriks, postuum geschilderd
rond 1787 (afb. 3). De kans is groot dat
het een kopie is van een toen al in siechte
Staat verkerend Schilderij. Wellicht was het
voorbeeld waarnaar Hendriks werkte een
portret door de Haarlemse kunstenaar
Frans Decker. In ieder geval noemt E.W.
Moes in zijn Iconographia Batavia (deel II,
Amsterdam 1905) een portret door Decker
van Teyler, berustende bij Teylers Stichting
te Haarlem (nr. 7910 op p. 459). Het type
portret komt overeen met een flink aantal
regentenportretten die Decker van
Haarlemse notabelen maakte, meestal
als borststuk en op de achtergrond een
afhangend kleed. Door de pruik is Teylers
portret moeilijk te dateren, maar het moet
in ieder geval vóór 1751 zijn geschilderd
omdat Decker in dat jaar overleed. Voor
een portret van Decker pleit 00k het feit
dat hij nog twee doopsgezinden uit
Haarlem portretteerde: in 1738 zowel
Willem Barnaart (part, coll.) als het gezin
Willem Philip Kops (Rijksmuseum).
Aangezien Hendriks, die zijn modellen
veel vrijer afbeeldde, het ‘ouderwetse’
afhangende kleed op de achtergrond
kopieerde, kunnen we wel aannemen dat
00k de rest op Deckers schilderij voor-
kwam: het inktstel dat nog steeds bewaard
wordt, het interestboek dat op Teylers
koopmanschap wijst en een inventarislijst
van zijn verzameling tekeningen op tafel.
De conservator/kastelein Hendrik
Johannes Schölten (afb. 4) kopieerde
het schilderij; het kreeg een plaats in de
Ovale Zaal. Het is geen exacte kopie
geworden. Zo ontbreekt ondermeer de
catalogus van zijn kunstcollectie op tafel
en is zijn boekhoudadministratie 00k wat
minder zichtbaar geworden. Eigenlijk
wiste Schölten alle verwijzingen naar
Teylers beroep en interesses.
Het tweede portret is gemaakt door Taco
Jelgersma (1702-1795), leerling van Frans
Decker. Jelgersma is zijn regelrechte opvol-
ger en gaat door met het portretteren van
de Haarlemse elite, vaak in de vorm van
schilderijen. Teylers portret vormt daarop
een uitzondering. Beiden waren van
4
Hendrik Jacobus Schölten (1824-1907)
Portret van Pieter Teyler van der Hulst, z.’j.
Olieverf op doek
dezelfde leeftijd en het was 00k Jelgersma
die door Teyler in het testament werd
genoemd als kastelein en opzichter der
kunstverzamelingen. Ook in de mede door
Teyler geïnitieerde Teekenacademie speel-
de Jelgersma een belangrijke rol. Zo ont-
stond een intiemer, veelzeggender portret
dan het toen modieuze portret door
Decker. Teyler is hier niet langer meer de
koopman-bankier maar de verzamelaar.
Zijn bibliotheek valt op, vol met mappen
met tekeningen en prentwerk, maar vooral
geheel links zijn numismatische collectie.
Zijn rechter hand rust op een marokijnen
band met veel verguld stempelwerk, zoals
enkele boeken uit koninklijk bezit waar
Teyler ook figuurlijk de hand op had weten
te leggen. Omdat we nu pas weten, na
lang en gedegen onderzoek, dat Teyler
geen verzamelaar van formaat was, maar
meer een liefhebber van zaken voor eigen
genoegen, intrigeert dit portret natuurlijk
wel. Het kan bijna niet anders o f dit
portret moest de herinnering levend
houden aan een man die na zijn dood
miljoenen naliet ter bevordering van
kunst en wetenschap, een nalatenschap
die eerst nog bedacht was voor kleine
kring, maar gelukkig al gauw werd om-
getoverd tot een nalatenschap voor de
gehele mensheid.
Het is dit portret waarvan Teyler hoopte
dat zijn vrienden het een waardige piek in
zijn voormalige woonhuis zouden geven.