
Tweede ontwerp
voor de tuin van
Paleis Noordeinde.
Den Haag. 1894
Koninklijke
verzamelingen.
Den Haag
die rond 1900 opkwam en waarvan
Thijsse in Nederland een van de be-
langrijkste wegbereiders was, onder
andere door middel van de populaire
Verkade-albums.
GR0NDLE6GER VAN DE
TUINGESCHIEDENIS
Een van Springers belangrijkste Verdiensten
was zijn bijdrage aan de ge-
schiedenis van de tuinkunst in
Nederland. Springer was van mening
dat kennis van de geschiedenis tijdens
het ontwerpen van tuinen van pas
kwam. Deze kon een tuinarchitect
bovendien helpen een eigen stijl te
ontwikkelen. Ook architecten inspi-
reerden zieh in de 19de eeuw immers
op uiteenlopende historische stijlen.
Daarnaast was het beschrijven van de
oude Nederlandse tuinkunst voor
Springer een middel in zijn streven
het vak van tuinarchitect een stevige
theoretische basis te verschaffen.
Het vaak ondergewaardeerde vak zou
mede daardoor serieuzer worden geno-
men. Springer deed onderzoek naar
oude tuinen naar aanleiding van op-
drachten die hij kreeg voor de reorga-
nisatie van historische buitenplaatsen
en aan de hand van zijn collectie pren-
ten. Zijn kennis publiceerde hij in tal
van boeken en artikelen. Zijn historische
verzameling was in 1897 het uit-
gangspunt voor een platenalbum ten
behoeve van het onderwijs.
Net als zijn belangrijkste tijdgenoten,
Hugo Poortman (1858-1953) en
Hendrik Copijn (1842-1923), paste
Springer oude tuinstijlen nooit zuiver
toe. Zijn tuinen bij historische huizen
zijn een mengeling van stijlen, het-
geen kenmerkend is voor de 19de
eeuw. Dat was ook het geval bij het
ontwerp voor de reorganisatie van de
tuin van Paleis Noordeinde in Den
Haag. Op die plaats lag in de 17de
eeuw een beroemde tuin die dankzij
prenten goed bekend was. Springers
ontwerp uit 1894 voldoet echter aan
de eis van koningin-regentes Emma
om zoveel mogelijk oude bomen te la-
ten staan. De Gemengde Stijl bood
uitkomst: formele parterres met een-
jarige bloemen op de belangrijkste
zichtassen vanuit het paleis, over-
gaand in een landschappelijke tuin.
Emma heeft de plannen om onduide-
lijke redenen niet uit laten voeren.
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Uiteraard heeft het werk van Springer
gedurende zijn zestigjarige loopbaan
veranderingen ondergaan. Toch bleef
hij altijd een liefhebber van parken en
tuinen met veel boom- en heester-
groepen in schilderachtige samenstel-
lingeii. Hij had mofeite met de ver-
nieuwingen die met name vanaf 1900
hun intrede in de Nederlandse tuinkunst
deden en die zijn samen te vat-
ten onder de noemer Nieuwe Architectonische
Tuinstijl. De oorzaken
waren van stedebouwkundige en ar-
chitectonische aard. Er werden andere
eisen aan tuinen en parken gesteld.
Ook werden de terreinen door ruimte-
gebrek steeds kleiner. Het spreekt
voor zieh dat in een bescheiden villa-
tuin geen landschapspark kan worden
aangelegd zoals dat bij de grote 19de-
eeuwse buitenplaatsen gewoon was.
In de stadsparken werd tot rond 1900
geflaneerd, men genoot van de natuur
met hoge hoed of parasol in de hand.
Een restaurant met uitzicht op een
vijver bood de mogelijkheid zieh te
ontspannen. Vanaf het begin van de
20ste eeuw echter, werd het belang-
rijk gevonden dat de stedeling in het
park kon sporten. Gemeentebesturen
vroegen om ruimte voor tennisbanen
en sportvelden. Springer camoufleerde
deze 'ontsierende' terreinen met bomen
en heesters, of verbände deze terreinen
naar de uithoeken van het
park. De Nieuwe Architectonische
Tuinstijl kon deze vormen echter juist
moeiteloos in een ontwerp integreren.
Vanaf die tijd was de keuze voor de
landschapsstijl niet meer vanzelfspre-
kend. De alternatieve vormen hadden
onderling gemeen dat er nadruk werd
gelegd op een geometrische indeling
van het gehele terrein. Door de
schaalverkleining van villatuinen en
door de grotere invloed van de vrouw
werden bloemen en kruidachtige bor-
VERA'NDF.RIMC fy^}«*NW-PA*K- KJ*«* KoMVKU-K PaIEIS
KHAGE \
ders belangrijker dan Springers gelief-
de heesters en bomen. De lijnen en
paden in de tuin werden nu als het
ware voortgezet vanuit de architec-
tuur van het huis. Architecten als
K.P.C. de Bazel (1869-1923) en H.P.
Berlage (1856-1934) gingen er steeds
vaker toe over ook de tuin rond het
huis te ontwerpen. Een belangrijke
tuinarchitect in die richting was Dirk
Tersteeg (1876-1942). Zij ontwierpen
keermuren met trappen längs borders
met vaste planten, geschoren hagen,
pergola's, hoekige vijvers en veelal
rechte paden die een architectonische
structuur gaven aan de tuin. Springer
kon daar weinig mee. Hij betreurde
het dat huis en tuin steeds meer op el-
kaar gingen lijken en hij meende dat
de bewoner geen toevlucht meer zou
kunnen vinden in zo'n 'architectonische'
tuin. Het romantische natuurge-
voel zou niet meer worden aangespro-
ken door middel van verwijzingen
naar de ideale natuur. Men zou het
mijmeren moeten ontberen zoals dat
werd gestimuleerd in een Springer-
tuin, aangelegd längs natuurlijk vloei-
ende lijnen. De boeiende stijlontwikkeling
van Springer en zijn niet afla-
tende strijd voor de landschapsstijl is
op de tentoonstelling aan de hand van
diverse ontwerpen te volgen.
BEWAARDE SPRINGERTUINEN
Zoals hierboven al is opgemerkt zijn
veel van Springers tuinen en parken
bewaard gebleven, maar vaak wel met
aanpassingen aan de eisen van deze
tijd. Bloemtapijten bijvoorbeeld zijn
tegenwoordig te duur in onderhoud en
gevoelig voor vandalisme. Bovendien
zouden zij tegenwoordig door velen
worden beschouwd als overdreven
bont van kleur. Openbare parken zijn
niet meer veilig als zij zijn omsloten
door een wal van groen. Springer
schiep op die manier bewust een
boomrijke oase in een stedelijke om-
geving. Maar tegenwoordig zouden
veel mensen er zieh niet meer wagen
zodra de schemering invalt. Bij de
jongste renovatie van bijvoorbeeld het
Wilhelminapark in Tilburg is daarom
besloten de buitenste bomenrij weer
licht en lucht te geven. In andere tuinen
zijn de bomen in de loop der jaren
zo ver doorgeschoten dat de groene
bosschages zieh als het wäre niet
meer op straatniveau bevinden zodat
men nu op tuinniveau tegen een woud
van stammen aankijkt. In de geest van
Springer kan in die gevallen gerust
worden gekapt en opnieuw aangeplant
zoals hij dat zelf immers ook in de
Haarlemmerhout heeft gedaan. Want
'als alle levende wezens hebben ook
boomen hun tijd van groei, stilstand,
achteruitgang en dood'. ■
Bij de tentoonstelling verschijnt
Springers monografie:
C.D.H. Moes. ‘L.A. Springer
1855-1940. Tuinarchitect.
Dendroloog’. Uitgeverij de Hef,
Rotterdam 2002.
ISBN 90 6906 035-3. € 39.90.
GERAADPLEEGDE LITERATU UR:
- C.M. Cremers. 'Leonard A. Springer 1855-1940'.
Groen. 4. (1977). pp. 113-129
- C.D.H. Moes. ‘L A Springer 1855-1940.
Tuinarchitect Dendroloog'. Rotterdam 2002
- C.S. Oldenburger-Ebbers, A.M. Bäcker. E. Blok.
Gids voor de Nederlandse tuin- en
landschapsarchitectuur’. 4 din..
Rotterdam. 1995-2000
Rinderen in de door Leonard Springer in 1910 ontworpen Centrale Schooltuin bij de ruine van Huis ter Kleef. Haarlem, augustus 1934. Foto: Spaarnestad Fotoarchief. Haarlem
iTEYLERSj