
iT EY L E R S l
Martin Hardie
(Londen1875-1952
Londen)
'A Berkshire Stream'.
1920
Droge naald.
Ilde Staat
De Engelse landschapsetser, aquarel-
leur en schrijver Martin Hardie maak-
te zieh in zijn vrije tijd -hij was conservator
van de Afdeling Tekeningen
en Grafiek van het Victoria and Albert
Museum in Londen- de kunst van het
etsen eigen. Hij had een voorkeur voor
rüstige weilanden met slootjes en ri-
vieren. Op deze tweede Staat is nog
heel vaag de schim van een wegge-
poetste visser te zien in een bootje,
dat zieh bij de eerste Staat van deze
voorstelling in de voorgrond bevond.
Behalve etser was Lumsden de auteur
van het boek The Art of Etching. Hij
maakte reizen naar Spanje, China,
Japan, Korea en India. Op dit schitte-
rende melancholieke blad zien we het
Whitehall War Memorial in Londen,
de Cenotaph. Een aantal mensen
Staat in een haast tastbare winterse
kou. Hoewel de voorstelling vrij statisch
is, zorgt de afsnijding van het
monument aan de bovenzijde voor
een duidelijke spanning. Dit blad is
van speciale betekenis door
Lumsdens eigenhändige opschrift
rechtsonder: 'To my friend M.A.
Bauer/ in remembrance of a delightful
visit 1928', waaruit zijn vriendschap
met de Nederlandse orientalist
Marius Bauer blijkt.
De Duits-Amerikaanse etser Schutz
heeft na een opleiding aan de
Münchener Akademie lange tijd in
New York gewerkt. De gebouwen op
zijn werk van het kruispunt van
Broad Street en N assau Street in
Manhattan lijken immens door het
hoge gezichtspunt dat de kunstenaar
heeft gekozen. ■
1 Zie M.A. Menalda. De ets in schets. Europese grafiek rond
1900 uit de verzameling Stettman. in Teylers Magazijn 30'
(voorjaar 1991). p. 6.7
Ernest Stephen
Lumsden
(Londen 1883-1948
onbekend)
The Cenotaph'. 1921.
droge naald
Anton Joseph
Friedrich Schutz
(Berndorf 1894-1977
onbekend)
'Broad and Nassau
Streets’, droge naald
van de Nederlandse kust
Een kleine bijdrage ter
herinnering aan 400 ja a r VOC
Zeeland is het Me kka voor iedere malacoloog.
Serve re n de restaurants er overvloedig m ossele n en
oesters. trouwens zelden meer van eigen bodem, op het
Strand worden de vloedlijnen niet alleen bevolkt door
het recente grut dat ook m a ss a a l te Zandvoort aan Zee
aanspoelt, maar tevens door fo ssie le en su b fo ssie le
soortverwanten die na miljoenen jaren hun kalkhuisje
nog stee ds bij elkaar hebben weten te houden. De niet
aflatende ijver van strominge n voor de kust en in de
Schelde, oost en west, hebben geulen terug in de tijd
gesleten en de stranden van weleer blootgelegd. Hoewel
we llicht veel minder populair dan de haaientanden van
Cadzand. zijn de sche lpen va a k even oud en ze zouden,
mits met recente tekening en kleur, op een tropisch
eiland niet hebben misstaan. Of ze zijn juist dik en saai,
meer iets voor een poolzee. toen het hier ijskoud was
maar nog warm genoe g voor leven.
In mijn jeugd heb ik ze tijdens vakanties allemaal opge-
raapt, gesorteerd, benoemd en opgeschreven. Dat lukte
voor de autochtone fauna heel aardig met Wat vind ik op
het strandl of Schelpen vinden en herkennen, terwijl ik de
fossiele schelpen thuisbracht met, hoe kan het ook anders,
Fossiele schelpen. Maar na enkele tochten per knie over
het Strand van Westkapelle naar Domburg kwam ik toch
schelpen tegen die in al die gidsjes ontbraken. Het waren
exotische schelpjes die thuishoorden op de rijk versierde
fotolijstjes en weldadig beplakte bijouteriedoosjes uit de
souvenirwinkeltjes van Scheveningen, die ik me van een
andere vakantie herinnerde. In niets leken ze op de grijze
equivalenten uit de Noordzee, die voor de Calvinistische
kust geleerd waren vooral sober en ingetogen te zijn. De
mijne waren geel, met wat vage, grijsblauwe banden, als
van porselein, net grappige snuitjes, met aan de onderzijde
een fraai geribbelde, mysterieuze mond. Pas veel later vond
ik ze afgebeeld in Seashells of the world. Ze kwamen van
heel ver en droegen de Latijnse naam Cypraea moneta.
Zo kreeg het dier opeens een naam, maar het raadsel was
daarmee niet opgelost, vooral omdat ik na jaren zoeken er
een dertigtal had verzameld en dat was net wat te veel voor
een losgeweekt fotolijstje of een ontbonden sieradendoos.
De oplossing vond ik jaren later in Basteria, het gezagheb-
bende orgaan van de Nederlandse Malacologische
Vereniging, genoemd naar de 18de-eeuwse Zierikzeese ge- •
neesheer Job Baster, een van Nederlands eerste schelpen-
deskundigen, die onder meer de voortplanting van de ali-
kruik beschreef. De eveneens van Zeeuwse origine Tera
van Benthem Jutting, jarenlang als conservator Weekdieren
Verbünden aan het Zoologisch Museum te Amsterdam,
schreef in 1955 over de herkomst en het gebruik van dit
schelpje, dat al eeuwen door Zeeuwen was opgeraapt.1 '
Het geheim van de schelp lag verborgen in zijn naam, in
1756 gegeven door de van origine Zweedse botanicus, maar
in hart en nieren systematicus, Carolus Linnaeus. De ge-
slachtsnaam Cypraea verraadt nog niets, maar de soort-
naam moneta wel want die wijst duidelijk (monnaie, money,
munten) op geld, en dat kwam omdat de auteur wist
dat deze kauri toen een wettig betaalmiddel in de tropen
was. Wanneer wij weten dat deze schelpen voorkomen in
het tropisch deel van de Indische en Stille Oceaan, dan ligt
het voor de hand dat ze daar als betaalmiddel weinig effect
gehad zullen hebben. Als iedereen op het strand of in de
zee deze schelpjes kon verzamelen, dan zou het geld snel
niets meer waard zijn. Waar deze schelpen geheel niet
voorkwamen, daar had de kauri natuurlijk zijn grootste
Nicolaus Gualtherius.
Index Testarum
Conchyliorum. 1742,
nrs 4-7 Cypraea moneta.
uit James A. Cox. Shells,
treasures from the sea.
Londen 1979