
diertjes
In T e y le rs M u s e um b e v in d t zie h een
k le in e , m a a r in te re s s a n te c o lle c tie
fo s s ie le b ry o zo a u it de om g e v in g van
M a a s tric h t. De s k e le tje s va n d e ze
m o s d ie rtje s k om e n v o o r in g ru is la g e n
in de k a lk s te e n v a n de S t. P ie te rs b e rg
en om g e v in g . en zijn m e e r d an 65
m iljo e n ja a r o u d . Z e zijn g e v o rm d in een
w a rm e b in n e n ze e w a a r ze op de
ze e b o d em g ro e id e n . S om s v in d je
z o v e e l s k e le tje s bij e lk a a r. d a t o o k w e l
v a n B ry o zo ë n ta g e n w o r d t g e s p ro k e n .
H e t b ijzo n d e re is d a t de co lle c tie in de
ja re n ze v e n tig g e d e te rm in e e rd is d o o r
de D u its e P ro fe s s o r V o ig t, de ab s o lu te
a u to rite it op d it g e b ie d .
Mosse! met de resten van een mosdiertjeskolonie (netwerkje) en
zeepokken. Gevonden op het strand van TexeL
Een mosdiertjes kolonie van het geslacht Flustra. gevonden aan het strand bij Noordwijk.
De meeste mensen kennen de bryozoa misschien wel van het
strand: op mosselen groeien ze vaak als een soort fijnmazige
netvormige korst. A ls je zo'n mossel van dichtbij bekijkt. zie je
een verzameling kamertjes. In elk kamertje leeft een diertje. Alle
diertjes in een kolonie werken samen en staan met elkaar in ver-
binding. Elk diertje neemt een speciale taak op zieh zoals de ver-
dediging. het zeven van voedsel of reproductie. Met tentakeltjes,
een soort vangnetje, zeven de beestjes voedsel uit het zeewater.
De diertjes kunnen zieh ongeslachtelijk voortplanten door zieh te
delen en gewoon een nieuw kamertje aan de rand van de kolonie
erbij te bouwen.
Sommige soorten hechten zieh vast aan schelpen. zee-egels of
de zeebodem. maar er bestaan ook soorten die vrij in het water
zweven. Als ze zieh vasthechten dan kunnen ze netwerken of
complete overkorstingen vormen. Ook kunnen ze als takken of
als waaiervormige netten vanaf de ondergrond opgroeien.
Mosdiertjes waren, net als veel ongewervelde en kleine dieren
lange tijd. en voor het grote publiek zijn ze dat vaak nog steeds.
onbekende en dus onbegrepen levensvormen. Ze komen echter
vrij algemeen voor in zee en in zoet water. De meeste mensen
zullen ze verwarren met koralen of sponzen. In de 18de eeuw
werden ze door Linnaeus met veel andere dieren onder de
Zoophyten of Plantdieren gerekend. In het begin van de 19de
eeuw was men al nauwkeuriger en beschouwde men ze als po-
liepen. Poliepen waren destijds diertjes met tentakeltjes die leefden
in een kalk-, hoom- of vlezig omhulsel. Het was De
Blainville. die in 1820 ontdekte dat er onder de poliepen diertjes
zaten met een mond en een anus, terwijl er ook waren met maar
één lichaamsopening. Dit onderscheid leidde ertoe dat verschillende
auteurs onafhankelijk van elkaar in de jaren erna namen
aan de beide groepen gaven. Zo noemde Thompson in 1830 de
poliepen met mond en anus Polyzoa, terwijl Ehrenberg deze in
1831 Bryozoa doopte. De beestjes met maar één opening noemde
hij Anthozoa. Hiertoe rekenen we wat we tegenwoordig zeeane-
monen en koralen noemen. De werken van Ehrenberg zijn be-
roemder geworden dan die van Thompson en dus is de naam
Bryozoa meer ingeburgerd.
Verder onderscheid binnen de Bryozoa werd in het midden van
de 19de eeuw gemaakt. toen Nietsche in 1869 inzag dat de anus
bij een deel van de mosdiertjes binnen de krans van tentakels zit
(entoprocten). terwijl bij de rest het darmstelsel buiten die krans
eindigt (ectoprocten). Dit verschil bleek zo van wezenlijk belang,
dat vanaf toen slechts de ectoprocten als wäre mosdiertjes ge-
zien worden.
De echte mosdiertjes. poliepvormige beestjes met mond en een
anus. waarbij de laatste buiten de tentakelkrans uitkomt. zijn
voorts onderverdeeld in een groep die in zee leeft en een groep
die in zoet water leeft. De zee-mosdiertjes zijn vervolgens weer
onderverdeeld op basis van de vorm van de maag.
Voor paleontologen is deze onderverdeling een ramp. De paleon-
toloog vindt slechts het kalkomhulsel waarin de beestjes hebben
geleefd. Geen tentakels. geen mond. geen anus en geen maag.
En of de diertjes afgezet zijn in zoet, dan wel in zout water, moet
men maar aannemen van een veldgeoloog. Bij de fossielen in
Limburg is het nog moeilijker. Hier is vaak het skelet geheel of
gedeeltelijk aangetast en overgroeid door calciet kristallen. Dit
stelt de onderzoeker bij determinatie voor grote problemen. Nu is
van het Krijt in Limburg, waarin de mosdierresten gevonden zijn,
bekend dat het in zeewater gevormd is. In dezelfde lagen vinden
we tal van zeedieren zoals koralen, zee-egels. zeesterren. zee-
slakken en soms zelfs een mosasaurus of zeeschildpad. Op basis
hiervan zouden we kunnen verwachten dat we de hier gevonden
skeletjes met die der zeemosdiertjes moet gaan vergelijken.
Een enkel mosdiertje. zoals afgebeeld
op de website van de International
Bryozoa association.
http://www.nhm.ac.uk/hosted_sites/
iba/watersipora.jpg
Een fragmentje van een kolonie dat qua vorm overeenkomt met Teylers Museum catalogus nummer
10844. Ehrhardt Voigt heeft in de jaren '70 nummer 10844 toegeschreven aan zijn soort Meliceretites
hagenowi Voigt 1954. Bit fragmentje hier vertoont duidelijk rekristallisatie en hier en daar kan je
kleine calciet kristallenes zien glinsteren.