
Pieter Christoffel Wonder
(1780-1852). Portretvan
Christiaan Josi (Utrecht
176 8 -18 2 8 Londen).
1826. Linksboven gesig-
neerd en gedateerd:
P. Won der f.1826. Op het
blad datJosi in handen
houdt Rembrandt f.1634.
olieverfop doek. 43.8 x
36.5 cm. collectie Frits
Lu g t Parijs
Het is de tweede expositie die het museum, na Rembrandt
en zijn school in 1997, in samenwerking met de
Fondation Custodia organiseert. Initiatiefnemer en hoofd-
auteur van de begeleidende publicaties is Michiel Plomp,
Associate Curator of Prints and Drawings in het
Metropolitan Museum of Art in New York en in het verle-
den verbonden aan Teylers Museum, waar hij de zeventien-
de-eeuwse Nederlandse tekeningen catalogiseerde.
Het werk aan die catalogus stimuleerde zijn belangstelling
voor de vroege herkomst van de tekeningen, een terrein dat
in het verleden vooral in kaart gebracht was door Frits
Lugt, de oprichter van de Fondation Custodia.
Plomps diepgravende onderzoek brengt aan het licht
dat de achttiende eeuw in de Republiek een ware bloeitijd
was voor het verzamelen van tekeningen. Aan de hand van
vooral veilingcatalogi weet hij aan te tonen dat er in de
periode, ruwweg van 1730 tot 1833, in Holland zeker 450
verzamelaars van tekeningen moeten zijn geweest, een
aantal dat vermoedelijk door geen enkel ander land in
Europa werd geevenaard. De verzamelpassie beperkte zieh
niet tot alleen Amsterdam en Den Haag: kleinere steden,
zoals Haarlem, Rotterdam, Dordrecht en Middelburg
herbergden binnen hun muren meerdere uitmuntende
prive-collecties met grafische kunst. Sommige verzamelaars
waren zelf kunstenaars, die tekeningen maakten en
bewaarden uit hoofde Van hun beroep. Hun aantal werd
echter verre overtroffen door de grote groep van zo'n drie-
honderd amateurs, die hun vrije tijd aanwendden om te
'jagen' op de fraaiste bladen teneinde hun collectie te
vervolmaken. Voor hen was het collectioneren van tekeningen
vaak niet alleen een plezierig tijdverdrijf, een esthe-
tische verstrooiing, maar speelde het ook een rol in hun sociale
leven, via de kunstbeschou-
wingen en via de aan het verzamelen
verbonden status.
De grote voorkeur voor
papierkunst zou te maken
kunnen hebben met de relatief
kleine behuizing van vele
Nederlanders: vergeleken met
schilderijen of beeiden
nemen tekeningen immers weinig
ruimte in. Ze werden geborgen
in 'kunstboeken' of porte-
feuilles, die op hun beurt opge-
borgen konden worden in speci-
aal voor dat doel gemaakte
'kunstkasten'. Collecties telden
gemakkelijk vijfhonderd tot
tweeduizend bladen. Bijzonder
grote verzamelingen waren die
van de Haagse burgemeester
Samuel van Huls (1655-
1734)( 15.000 bladen), de reeds ge-
noemde Cornells Ploos van
Amstel (7.000) en Dirk Versteegh
(1751-1822) (7.000 bladen). Van
elk type tekening, ieder genre en
elke school kon men voorbeelden
vinden in de Republiek. Er circu-
leerden - om maar enkele namen
te noemen -portefeuilles met tekeningen
van Giulio Romano,
Parmigianino en Leonardo da
Vinci, evenals enkele van de al-
lermooiste tekeningen van
Rafael; veel bladen van Claude
Lorrain, Boucher en Oudry,- talrij-
ke tekeningen van Dürer,- de
volledige reeks studies van de
Kousenband-ridders door Peter
Lely - en dan zwijgen we nog over
de talloze werken van Vlaamse
en Nederlandse meesters, van
Van Eyck tot De Wit, toen nog
overvloedig aanwezig.
De levendigheid van de Hollandse achttiende-eeuwse
verzamelcultuur zal mede daarom zo groot zijn geweest
omdat de meeste collecties gedurende een generatie werden
opgebouwd en dan weer werden verkocht. Veelal werden
de collecties geveild omdat de nalatenschap verdeeld
moest worden (dit in tegenstelling tot landen als Engeland
en Frankrijk waar de nalatenschap als geheel naar de oud-
ste zoon ging). Deze gang van zaken had tot gevolg dat de
kunsthandel in Holland, zeker gedurende de eerste 70 jaren
van deze periode, een bloei doormaakte die zijn gelijke niet
kende in Europa. Amsterdam was het onbetwiste middel-
punt van de internationale kunsthandel. Belangrijke
buitenlandse verzamelingen, zoals die van de Parijse prent-
uitgever Gabriel Huquier (1695-1772), werden hier naar toe
gebracht om geveild te worden. Zulke 'internationale' ver-
kopingen boden Hollandse collectioneurs een kans om buitenlandse
werken aan hun portefeuilles toe te voegen,
maar zij betekenden op termijn ook het einde van de grote
verzamelbloei in de Republiek. De grote toevloed van
kunstwerken trok namelijk steeds meer buitenlandse verzamelaars
naar de Nederlandse markt. Aanvankelijk
kwamen zij er vooral op zoek naar schilderijen, maar al-
lengs ook naar tekeningen. De groeiende aanwezigheid van
deze buitenlandse collectioneurs, gecombineerd met de
geringe bestendigheid van Nederlandse verzamelingen, be-
tekende dat langzamerhand steeds meer werken het land
verlieten. Hele groepen tekeningen, die in de zeventiende
en achttiende eeuw binnenslands van verzamelaar op
verzamelaar gegaan waren, werden nu in een keer voor buitenlandse
collecties aangekocht en naar Windsor Castle, de
Hermitage en andere paleizen verscheept. In zulke gevallen
bleef in Nederland alleen de veilingcatalogus achter, als
herinnering aan het vele moois dat eens hier bijeen was.
Die veilingcatalogi bieden ons echter ook de best denkbare
bron voor de reconstructie van die sedert lang vervlo-
gen collecties. In veel gevallen geven zij namelijk beschrij-
vingen van afzonderlijke bladen, die gedetailleerd genoeg
zijn om de tekeningen ook nu nog te herkennen. Daar
komt bij dat van tal van veilingcatalogi geannoteerde
exemplaren bewaard zijn gebleven, waarin precies geno-
teerd Staat door welke verzamelaar of handelaar de tekening
gekocht werd, en voor welke prijs. Gecombineerd met
andere indicaties als verzamelaarsmerken, opschriften en
dergelijke, bieden deze annotaties ons de mogelijkheid om
de herkomst van veel tekeningen, van eigenaar tot eige-
naar, tot ver in de achttiende eeuw terug te volgen. De veilingcatalogi
leverden Michiel Plomp een belangrijk deel
van de nieuwe informatie die hij in zijn onderzoek ver-
werkt heeft. Hij is erin geslaagd om de verzamelaars weer
tot leven te wekken, de samenstelling van hun collecties te
reconstrueren en daarmee een belangrijke bijdrage te
leveren aan de geschiedenis van het verzamelwezen en de
smaakontwikkeling in Europa.
Dat het juist Teyler en de Fondation Custodia zijn die dit
onderwerp voor het voetlicht wilden brengen, zal niet
verbazen. De in Teylers Museum bewaarde collectie tekeningen
vindt zijn oorsprong in de periode waar- de tentoon-
stelling over handelt; zij is daarmee het enige voorbeeld in
Nederland van een achttiende-eeuwse verzameling die intact
is gebleven.[3] Het project zou echter ondenkbaar geweest
zijn zonder het baanbrekende onderzoek dat Frits
Lugt aan het begin van de twintigste eeuw verrichte naar de
geschiedenis van het verzamelen en dat is vastgelegd in
zijn monumentale standaardwerken, Les marques de
collections de dessins et d'estampes (1921 en 1956) en het
vier delen beslaande Repertoire des catalogues de ventes
publiques. Het door Michiel Plomp verzette werk bouwt
voort op die fundamenten.
Drie onderwerpen komen in de tentoonstelling aan de
orde: de identiteit van de belangrijkste verzamelaars, de
diversiteit en kwaliteit van hun collecties, en het proces
van het verzamelen zelf. Portretten, brieven en archief-
stukken, handgeschreven inventarissen, geannoteerde
veilingcatalogi en andere geschreven en gedrukte bronnen
brengen de collectioneurs en hun verzamelingen weer tot
leven. Een authentieke kunstkast, afkomstig uit de familie
Teding van Berkhout, en andere voorwerpen roepen de
sfeer op die hoorde bij het achttiende-eeuwse kabinet van
een Connaisseur. De nadruk ligt echter op de tekeningen
zelf: studies van Dürer, Rafael, Rubens, Rembrandt,
Van Ostade, Watteau en vele anderen zullen de pracht
oproepen van de Nederlandse tekeningencollecties in de
eeuw van de Verlichting. ■
NOTEN
1 Cornells Ploos van Amstel 'Aan de Liefhebbers der Tekenkunst'. Hedendaaqsche
Vaderlandsche Letleroefeninqen.... 1 7 7 2 .1 (tweede stuk). pp. 657.
2 Nicolaas Beets. Camera Obscura. ed. Haarlem 18 5 1.3de vermeerderde druk. p. 222.
3 De andere museale tekeningencollectie die in beginsel uit de onderhavige periode stamt is
die van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, waarvan de grondslag gelegd
werd door F J.0 . Boijmans (1767-1847). Diens verzameling viel echter grotendeels ten offer
aan een brand in 1864.
Albrecht Dürer
(Neurenberg 1471 -15 2 8
Neurenberg).
Neurenbergse methaar
Venetiaanse vriendin.
pen en bruine inkt.
245 x 160 mm. Graphische
Sammlung im Städelschen
Kunstinstitut Frankfurt
am Main