
I*. C. de Jonker. Tekening
van de Mammoetschedel
van Heukelum (1820).
In 1824 door Martin us
verworven door het
Naturaüenkabinet van de
Hollndsche Maatschappij
(Artisbibliotheek.
Amsterdam)
Marum de aankoop van de mastodont voor
te stellen, waar bij Teyler toch geen interesse
voor was. Hij wist er ook al een piek
voon in een kamer op de tweede verdie-
ping. waar zieh nu een magazijn van niet
geplaatste voorwerpen bevond. Men stem-
de met zijn voorstel in en schriftelijk bood
Van Marum 1000 dollar. mits in dezelfde
Staat als toen Peale het skelet in Londen
exposeerde. Bij Van Marum bestond na-
melijk de angst dat de cohesie der been-
deren verminderd was. waardoor het bij
expositie ineen zou störten. Hij verzocht
Vaughan hiemaar een onderzoek in te
stellen en meldde tevens dat een heer
Messchert die in Philadelphia woonde het
skelet zou komen inspecteren. Door de
politieke omstandigheden werd een en ander
later weer herroepen, maar in 1815
werden de onderhandelingen hervat.
Vaughan schreef toen dat Peale naar
Baltimore was verhuisd en hij niet zeker
wist of de eigenaar het skelet nog wel wilde
verkopen. Het vervolg is onbekend tot-
dat in 1854 Johann Jakob Kaup de mastodont
verwierf voor de verzameling van
de Groothertog van Hessen. Momenteel
staat het immense skelet, 3.5 meter hoog.
4.8 meter lang en 1.5 meter breed, opge-
steld in het Natuurhistorisch Museum van
Darmstadt.
In 1820 probeerde Van Marum het weer bijr
Directeuren van Teylers Stichting. Ditmaal
attendeerde hij hen op de vondst van een
mammoetschedel in Nederland. In janu-
ari van dat jaar hadden extreem hoge wa-
terstanden voor dijkdoorbraken gezorgd.
onder andere langs de rivier de Linge bij
Heukelum. De doorbraak veroorzaakte
een 20 meter diep gat waarbij een vrijwel
complete schedel van een uitgestorven
olifant te voorschijn kwam. Kranten rep-
ten dadelijk over een gebeurtenis ‘voor de
beminnaren der natuurlijke geschiedenis
van zeer veel aanbelang'. Van Marum wist
Directeuren eerst nog wel te interesseren
'daar die delen van de schedel waarin een
mammuth van de olyphant verschilt, goed
behouden waren.' Van Marum krijgt toe-
stemming de locatie waar de kop zich be-
vindt te bezoeken. zodat hij een week later
al kan rapporteren dat 'uit hoofde dan
deszelfs grootheid. soort en goede ge-
steldheid’ aanschaf gewenst is. Maar om-
dat de eigenaar van plan was met de
schedel langs kermissen te trekken. had
hij maar zijn naam en adres achtergelaten
voor het geval men daar van af wilde zien.
Pas vier jaar later herinnerde Van Marum
Directeuren weer aan het voorwereldlijke
gebeente uit Heukelum dat bij inschrijving
te koop werd aangeboden. Dat had vooral
zo lang geduurd omdat er tussen de vin-
der en de eigenaar onenigheid was ont-
staan over het eigendomsrecht. Pas in
1824 werd door de rechtbank van
Gorinchem ten voordele van de laatste.
Frans van Wilgen, beslist. Maar omdat de
wijze van verkoop bij inschrijving
Directeuren niet aanstond, werd Van
Marum meegedeeld dat van aanschaf
werd afgezien. Door deze beslissing raak-
te de relatie tussen Directeuren en Van
Marum blijvend verstoord.
Bang dat de schedel naar het buitenland
zou verdwijnen, verzocht Van Marum toen
het bestuurvan de Maatschappij met
klem tot aankoop over te gaan. Op 1 mei
1824 werd bij inschrijving met gesloten en
verzegelde briefjes ten overstaan van no-
taris C.G. Boonzajer te Gorcum de
Maatschappij voor 2505 gülden en 10% vei-
lingkosten eigenaar van de schedel. Hoe
hoog de gang van zaken Van Marum met
Teylers Museum zat. blijkt Uit zijn be-
schrijving van de fossiele mammoetschedel
in de Natuurkundige Verhandelingen
van de Maatschappij: 'Op deze wijze zag ik
mij dus genoodzaakt de verzameling van
delfstoffen in Teylers Museum, sedert
1803. te laten in denzelfden Staat, waarin
ik ze toen gebragt had. en het strekt mij
tot ergernis, zoo dikwijls ik daaraan denke.
dat dezelve in dien onvolledige Staat
gebleven zijn. daar het sedert dien tijd hoe
langer hoe moeilijker geworden is, onder
het voorzitterschap van dezelfden man
[Adriaan van Zeebergh], enige toestem-
ming terverrijking van Teylers Museum te
verkrijgen’
De nieuwe aanwinst werd dadelijk verge-
zeld van een afgietsel van de schedel van
een Aziatische olifant. die men liet maken
naar een exemplaar uit de collectie van
Petrus Camper dat zich in het Anatomisch
Kabinet te Groningen bevond. Beide
exemplaren werden in 1885 door de
Hollandsche Maatschappij geschonken
aan de overbuurman. ter verfraaiing van
de nieuwe vleugel die dat jaar officieel
werd opengesteld.
in het koninkrijk der delfstoffen
Van 28 juli tot en met 25 november aanstaande organiseert Teylers
Museum een tentoonstelling over tweelingen. Als men over
tweelingen praat, heeft men het meestal over kinderen die zeer
snel achter elkaar geboren zijn. Of men heeft het over het
sterrenbeeld. Dat ook bij mineralen een fenomeen bestaat dat
tweeling genoemd wordt. is minder algemeen bekend. Zij wordt dan
ook niet in de tentoonstelling behandeld. Wel zijn ze in de grote
vitrine van de Ovale Zaal tussen alle andere mineralen te zien.
Mineralen zijn delfstoffen, zaken die je uit de mijnen haalt.
Mine - mijn, het woord zegt het al. Het zijn de bouwstenen
van de aardkorst. In engere zin praten we over mineralen
als we het hebben over die vaste stoffen die spontaan in de
natuur gekristalliseerd zijn. Ergens is dit een mijns inziens
zeer gemaakte definitie. Stel u voor dat u een pannetje water
waarin u zout hebt gegooid, maar voordat u de aardap-
pelen erin doet, door tussenkomst van een telefoontje van
een pensioencolporteur hebt laten droog koken. Op de bo-
dem ligt dan een laagje zout, dat eerst in het water is opge-
lost en bij het droogkoken opnieuw is uitgekristalliseerd.
Dit poeder is onder een vergrootglas een verzameling hel-
dere kubusjes: zoutkristallen. Hetzelfde proces vindt plaats
2. Een zwaluw-
staarttweeling
van gips
in een baai in de tropen, waar plassen zeewater verdampen
met achterlating van zoutkristallen. Met een gerust hart
kan ik zeggen dat beide zoutkristallen hetzelfde zijn. Toch
zijn die uit de baai mineraal te noemen en die uit het pannetje
niet. Zoals gezegd is het onderscheid tussen natuurlijke
oorsprong en menselijke oorsprong volgens mij er een
om de boel ingewikkeld te maken.
Het voorbeeld illustreert wel meteen hoe mineralen kun-
nen ontstaan en wat men bij kristallen moet voorstellen.
Ook zie je bij dat zout in het pannetje dat het allemaal kubusjes
zijn: eenvoudige geometrische figuren. Alle vaste
stoffen zullen als ze daartoe de kans krijgen als eenvoudige
geometrische figuren uitgroeien. Hetzij bij verdamping van
een oplossing, hetzij bij het Stollen van een magma. Echter,
meestal hebben de afzonderlijke kristallen onvoldoende
ruimte om 'mooi' uit te groeien. Ze zullen dan vergroeien
met kristallen die erom heen al ontstaan. Dit worden dan
aggregaten of vergroeiingen.
Mensen die mineralen beschrijven onderscheidden drie
groepen vergroeiingen van kristallen van het hetzelfde soort
mineraal. Ten eerste zijn er de willekeurige vergroeiingen.
Alle afzonderlijke kristallen liggen schots en scheef door en
tegen elkaar. Bij de tweede groei praten we over parallel-
groei. Alle overeenkomstige ribben en vlakken van de kristallen
zijn hierbij evenwijdig. Speciale voorbeelden hiervan
zijn dendrieten en sneeuwvlokken, waarbij als je goed kijkt
rijen van kristalletjes zult zien. Een meer in het oog springend
voorbeeld is scepterkwarts, waarbij een groot kristal
en een kleiner kristal in elkaar verlengde vergroeid zijn. De
derde groep vergroeiingen vormen de twee- en meerlingen.
I TEYLERS |