
2. Mosasauruskaak uit
1770. die door de Fransen
werd geconfisqueerd.
Afgebeeld door B. Faujas
de Saint-Fond. Histoire
Naturelle de la Montagne
de Saint-Pierre de
Maestricht Parijs 1799.
‘wijl men anderzins gevaar loopt dezelve
meermaalen in verwarring gebragt te
zien. en wel in sommige gedeeltens op
eene onherstelbaare wijze.' Gedacht werd
aan de directeur van het Naturaliënkabinet
der Hollandsche Maatschappij.
Martinus van Marum. die de benoeming
uiteraard aanvaardde. Op 24 september
1784 werd hij voor 1400 gülden per jaar
aangesteld tot ‘Directeur van de
Physische en Naturalien Cabinetten en
Bibliothecaris van Teylers Museum'.
Bij zijn aanstelling ging ook een instructie
van kracht, waarin gedetailleerd de wijze
van collectievorming. presentatie en wetenschappelijke
bewerking werd be-
noemd. alles naar Van Marums eigen ont-
werp. Naast aandacht voor de fysische instrumenten
en modellen. en de biblio-
theek werd ook de wijze van aanschaf en
het beheervan de fossielen beschreven.
Van de verzameling moest een systematische
catalogus worden bijgehouden die
ten dienste van de bezoekers in het muséum
moest worden bewaard. De fossielen
die in laden werden opgeborgen.
moesten systematisch gerangschikt worden.
Stukken zonder naam behoorden op
geslacht en soort gedetermineerd te worden.
Bij de fossielen werden bijschriften
geplaatst met de naam en de vindplaats.
‘alles in diervoege. als hij bij de Fossilia.
die thans in het muséum zijn. gedaan
heeft.' Bij kostbare voorwerpen die ge-
schonken waren, zouden ook de namen
van de schenkers worden vermeld om de
bezoekers ‘stilzwijgend aan te moedigen
om ook iets aan hetzelve te vereeren.' De
directeur zou zieh moeten inzetten om de
collectie te verrijken, en wel op de minst
kostbare wijze. Dubbel verkregen fossielen
moesten worden geruild tegen zaken
die nog ontbraken. waartoe goede contacten
met eigenaren of directeuren van
soortgelijke kabinetten noodzakelijk waren.
Tevens voerde hij correspondentie
met buitenlandse ‘natuurkundigen’. die
hem eveneens behulpzaam konden zijn
met de uitbreiding van de verzamelingen.
om längs deezen weg de zeldzamere fossilia
van aile oorden te bekoomen. die anders
zeer moeilijk können verkreegen
worden’. Ook verdienden zeldzame stukken
afgebeeld en beschreven te worden in
de Verhandelingen van het museum. ‘De
Maastrichtsche Visschen-kop zoude onder
anderen ten hoogsten waardig zijn*.
gepubliceerd te worden.
Toen in dat zelfde jaar. 1784. Pieter
Alexander Hasselaer, commissaris der
stad Amsterdam, de Haarlemse arts en
HMW-lid Jacobus Rocquette een kistje
met Italiaanse lava's en andere vulkanische
producten de Maatschappij cadeau
deed, was deze in de veronderstelling dat
Rocquette de directeur van het
Naturaliënkabinet was. Rocquette ant-
woordde Hasselaer dat hij die functie niet
bekleedde en dat er in Haarlem twee kabinetten
waren. Hasselaer op zijn beurt
schreef dat wanneer de Maatschappij in
haar kabinet ook ‘een natuurlijke verzameling
had opgericht’. oftewel een collectie
van natuurproducten in tegenstelling
tot dieren, of zo’n collectie nog wilde sa menstellen.
zijn vulkanische producten
Amsterdamse koopman Willem van der
Meulen. voornamelijk goud-, zilver en ti-
nertsen. Bij die gelegenheid stelde Jean
Gijsbert Decker, lid van Teylers Tweede
Genootschap en directeur van de
Hollandsche Maatschappij. voor om geen
fossielen meer voor het Naturaliënkabinet
aan te schaffen nu Teylers Museum zieh
op fossielen zou richten en af zou zien om
voorwerpen betreffende de natuurlijke
historié te verzamelen. De Maatschappij
voegde de daad bij het woord door voor
400 gulden de 'fossilia' aan Teylers
Museum over te dragen, en voor nog eens
ruim 112 gulden de aanwinsten die Van
Marum had verkregen op de veilingen van
fossielen uit de Sint Pietersberg. Een jaar
later was Van Marum ook directeur van de
verzamelingen in Teylers Museum, zodat
hij zieh zowel op het terrein van de fossielen
en mineralen als dat van de natuurlijke
historié kon waarmaken. Daar
was het volgende aan voorafgegaan.
In juli 1783 uitte Van Marum zijn wens de
verzameling voor Teylers Museum uit te
breiden met een omvangrijk Maastrichts
kabinet fossielen uit de Sint Pietersberg,
waarvoor Directeuren 2000 gulden uit-
trokken. Deze fossielen uit de verzameling
van Jean Baptiste Drouin, ‘ancien
Lieutenant-Colonel au service de France’,
waaronder de beroemde kop van de
maashagedis, kwamen in 1784 in Teylers
Museum terecht. Directeuren zagen spoe-
dig in dat de aanwinsten het verdienden
door Tiefhebbers' gezien te worden en
wel onder toezicht van een kundig man.
aan de Maatschappij gegeven moesten
worden, zo niet dan aan Teylers Museum.
Omdat bij aanvaarding van de schenking
er een kans op nieuwe zendingen bestand.
werd de aanwinst op een tafel in
een van de vertrekken uitgestald. Wellicht
was het deze collectie. ‘petrefacta en mar-
mers’ die in 1803 voor 700 gülden aan
Teylers Museum werd verkocht.
Van mineralogische aard was in 1803 de
schenking van enkele objecten die door
gouverneur-generaal J.A. de Mist in Zuid-
Afrika waren verzameld. waaronder een
stuk kristal. twee stukken malachiet. een
stukje ijzer glaskop. maar ook een steen-
tje uit de maag van een steen- of spring-
bokje. Het zeldzaamste stuk was een ij-
zerklomp van zo’n 200 pond, dat in 1793
op 300 mijl afstand van Kaapstad was ge-
vonden. De steen was al in 1801 door John
Barrow in zijn Account of travels into the
inferior Southern Africa beschreven en
daarna door eene groote toevalligheid’ in
het bezit van De Mist gekomen. Aan de
Kaap had De Mist de vondst besproken
met de mineralogen Dankeimann en
Bielfeld, met Barrow en de Engelse land-
bouwkundige Ducquet. die met hun determinaties
niet verder kwamen dan een
stuk ijzererts of het deel van een anker.
Van Marum die voor de zending De Mist
schriftelijk bedankte, opperde in zijn brief
van 23 juni 1803 een geheel andere her-
komst. ‘De groote klomp ijzer gevonden
op een plaats zo ver van zee en van ijzer-
smelterijen verwijderd. is allezins merk-
waardig. Men heeft ook op andere plaat-
sen geïsoleerde ijzerklompen gevonden.
die allezins blijkbaare natuurlijken voort-
brengselen zijn. Er zijn verhaalen (zo wel
bevestigd dat men ze niet ontkennen kan)
dat er ijzerklompen. en ijzerhoudende
steenen uit de lucht gevallen zijn. [...]
Twee dergelijke ijzerklompen welke men
den 26 meij 1751 bij het losbersten van
een vuurkloot. volgens het getuigenis van
zeven aanschouwers uit de lucht heeft
zien vallen, worden in het keizerlijk kabinet
te Weenen bewaard. [...] Mijn ooge-
merk is deeze Kaapsche ijzer-klomp met
andere ijzerklompen waarvan ik brokken
verzameld heb, naderte vergelijken en
van mijn onderzoek nevens de
Beschrijving van dit stuk mede te deelen.’
Dat gebeurde het jaar daarop in de
Natuurkundige Verhandelingen van de
Bataafsche Maatschappij. Hoewel het
woord meteoriet nog niet valt, onder-
schrijft Van Marum niet de suggesties uit
Kaap de Goede Hoop. Deze ijzerklomp
was de eerste meteoriet uit het Kabinet; in
de période van Van Breda zouden er
meerdere volgen.
Werd in de eerste tien jaar van Teylers be-
staan nog voor 15.000 gulden voor het verwenden
van fossielen en mineralen uitge-
trokken, in de période 1799-1815 werd niet
meer dan 4700 gulden aan deze collectie
besteed en van 1815-1827 werden geheel
geen geologische aankopen meer gedaan.
Directeuren waren Van Marums aanwinsten
moe. zeker waar het die voor het
Fysisch Kabinet betrof.
Zo waren Directeuren van Teylers
Stichting bijvoorbeeld in 1805 benaderd
door John Vaughan, penningmeester van
de Philosophical Society in Philadelphia
om een skelet van een mastodont
(Mammut americanum) aan te kopen dat
in 1801 door Charles Wilson Peale (1741-
1828) in Orange County. New York, was op-
gegraven. Diens zoon Rembrandt Peale
bood het unieke fossiel via Vaughan voor
1500 dollar aan. Waarschijnlijk was dit
niet het eerste exemplaar dat was opge-
graven want de portretschilder C.W. Peale
bezat sinds 1786 in Philadelphia ook een
natuurhistorisch museum dat volgens de
Verlichtingsidealen was opgezet om nuttige
kennis te verbreiden in alle klassen van de
samenleving. Geheel nieuw voor het na-
tuurhistorische museum was zijn aandacht
voor de leefwijze en -omgeving van de dieren
die hij daartoe tegen realistisch geschilderte
achtergronden plaatste. Alle objecten.
gerangschikt volgens het linneaan-
se systeem. waren voorzien van etiketten
met naam en andere relevante gegevens.
Ook beschikten de bezoekers al over ge-
drukte gidsen. Zijn educatieve aanpak was
baanbrekend en zou pas tegen het eind van
de 19de eeuw gemeengoed worden.
Om financiële redenen ging Teylers
Museum meerdere malen niet op het aan-
bod van Peale in. In 1809 zag Van Marum
zijn kans schoon toen de Maatschappij
ruim 10.000 gulden subsidie van koning
Lodewijk Napoleon ontving en hij door het
bestuur werd gepolst op welke wijze
‘waardige objecten ter uitbreiding van het
Naturaliënkabinet te bekomen.’
Waarschijnlijk door de zeer recente publi-
catie van het HMW-lid Andreas Bonn, professor
in de anatomie te Amsterdam, over
deze 'Mammouth van den Ohio naar een
tekening van Rembrandt Peale', durfde Van
11
3. C. de Jonker. Tekening
van de Mammoetschedel
van Heukelum (1820).
In 1824 door Martinus
verworven door het
Naturaliënkabinet van de
Hollndsche Maatschappij
(Artisbibliotheek.
Amsterdam)