
er is niets in deze hele wereld dat blijft.
Alles verglijdt, elk ding krijgt vorm en gaat voorbij...
/
'mm
i. Erik Andrie sse (1957-
1993). Krokodil (Alügator
mississippiensis). 1992.
Penseel in water- en d ek-
verf. gekleurd krijt. 730 x
1100 mm (Nalatenschap
van de kunstenaar)
De periode van August Allebe en zijn academieleerlingen en
de jaren rond 1900, toen Kerbert Artisdirecteur was, vormen
een belangrijk onderdeel van de tentoonstelling. N a het
overlijden van Westerman in 1890, had ook Kerbert kunste-
naars ruim baan gegeven. Als blijk van dank stelde een groep
van ruim zestig kunstenaars in 1915 een Über amicorum Samen
voor de jubilierende directeur. Tot die groep behoorden
alle toenmalige 'vaste Artis-kunstenaars'. Als vervolg op het
über amicorum organiseerden enkelen van hen in 1916 de
Tentoonstelling van kunstwerken betiekking hebbende op
het dier. In de eenvoudige catalogus schrijft Jessurun de
Mesquita dat hij hoopt dat de 'tentoonstelling de kunstont-
wikkeüng van de bezoekers ten goede [zal] komen'.
Van de hierboven beschreven fasen in de op Artis geinspi-
reerde beeidende kunst zijn voorbeelden op de tentoonstelling
te zien. Ook eigentijdse kunst is vertegenwoordigd.
Zoals reeds is opgemerkt, kan men vanaf halverwege de
twintigste eeuw niet meer spreken van kunstenaars die als
groep, werkend binnen bepaalde stromingen, herkenbaar
zijn. Het Artisbezoek is dan een individuele aangelegen-
heid geworden, maar daarom niet minder interessant. En
ongetwijfeld zal men naar de dierentuin blijven komen.
Om nogmaals m et Siegfried van Praag te spreken: 'Een na-
menguirlande van Nederlandsche kunstenaars siert Artis'
geschiedenis'. [9 ]
De tentoonstelling in Teylers Museum woidt begeleid door
een rijk geillustieeide publicatie.
NOTEN
1. Met d ank aan Jan Teeuwisse en Henriette Plantenga.
2. Zie noot 4. p. 309.
3. S.E. van Praag. 'Ik geloof eigenlijk dat Artis mijn w are vaderland is’. Het P aro o l 27 -4-19 63.
geciteerd in: J. Teeuwisse. Leven en w erk van beeldhouwer-tekenaar Jaap Kaas.
Utrecht 1907. p. 63.
4. S.E. van Praag. 'A rtis in de kunst'. Elseviers Geillustreerd Maandschrift. jrg. 72. IX (1924).
pp. 155-162; X (1926). pp. 225-234; X I (1926). pp. 304-310.
5. J.H. van den Hoek Ostende. 'Herinneringen aan G.F. Westerman'. Amstelodamum.
50 (1963). pp. 110-1.
6. H.M. Krabbe. ‘Jan van Essen'. Het schilderboek. Amsterdam 1900. pp. 237-240.
7. Brief van P. Böhncke aan Th. van Hoytema. 10 -11-1 914 . Archief Knüttel jr.. Rijksbureau voor
Kunsthistorische Documentatie. Den Haag, geciteerd in: J J . Heij (red.). Theo van Hovtema
1863-1917. p. 12.
8. Verslaa omtrent den toestand der Riiksakademie van Beeidende Künsten. 1880.
9. 0p. cit. (noot 4). p. 155.
Dit epos is het hoogtepunt binnen de
dichtkunst van de Romeinse dichter
Publius Ovidius Naso (Sulmo 43 v.
Chr.- Tomi 17/18 n. Chr.). De meeste verha-
len die Ovidius optekende zijn van Griekse
oorsprong. Daarnaast liet Ovidius zieh
bemvloeden door de latijnse dichter
Vergilius (70 - 19 v. Chr.). De grote Verdienste
van Ovidius was dat hij de bestaande
vertellingen nieuw leven inblies en onder-
bracht in een verhalende structuur. dik-
wijls op een luchtige manier en met een
prettige dosis ironie. Ovidius' werk wordt
daarom wel een “anti-, spot- of pseudo-
epos" genoemd. In de Metamorphosen
zijn. in 15 boeken. 250 verhalen opgete-
kend in ca. 12.000 hexameters.
Het feit dat Ovidius zijn epos wijdde aan
de metamorfose gaf hem de gelegenheid
zijn werk te beginnen met de allereerste
gedaanteverwisseling: die van Chaos in
Kosmos. De hiema beschreven schepping
van de wereld mondt uiteindelijk uit in de
Zondvloed. Daama volgen talloze gedaan-
teverwisselingen. zoals de Val van learus
(afb. 1). Op een gravure van Goltzius komt
hij met veel gevoel voor drama uit de lucht
vallen. nog net even opkijkend naar de
zon die zojuist zijn vleugels van was heeft
■ ■ ■ P ” vi'::
doen smelten. Zijn arme vader. ver bene-
den. moet toezien hoe zijn zoon in zee
stört. Familieleden en vrienden van de ge-
vallen Phaeton zien we veränderen in
populieren en een zwaan (afb. 2). Hoe
fraai beginnen de vingers van zijn zusters
uit te lopen in twijgen en takken. Zijn
vriend. inmiddels in een zwaan veran-
derd. loopt nog op mensenbenen het water
in. In De Vier Tijdperken: Het Gouden.
Zilveren. Bronzen en IJzeren Tijdperk ver-
andert de aarde van een paradijs langza-
merhand in een duistere planeet waar
siechte en moordzuchtige mensen regeren.
Allerlei figuren betreden de verhalen:
« S H
Afb. 1 Hendrick Goltzius
(1558-1617) naa r Comelis
Cornelisz. van Haeriem
(1562-1638). Icarus. ca.
1588. Kopergravure (H.
307). Inv.nr. KG 2381.
M e t V II11 8 3-23 5
Daedalus vluchtte met zijn
zoon Ica ru s met vleugels
van w a s van het eiland
Kreta. Hoewel Daedalus
zijn zoon op het hart d ra k-
te niet te dicht hij de zee te
vliegen. omdatzijn vleug
e ls dan te zwaar zouden
worden, maar oo k niette
dicht bij de zon te komen.
deed Ica ru s toch d itlaat-
ste. Zijn vleugels smolten
en hij viel in de zee.
osen
Grafiek 1580-1780
uit eigen bezit
16 februari
t/m 10 juni 2001
Aquarellenzaal
Mensen veränderen in wolven. herten. sterren.
kraaien. stieren, rivieren. lynxen. stenen. riet, bomen.
| hagedissen en bloemen; de wellustige oppergod
Jupiter stört met zijn talloze avontuurtjes onschuldige
nimfen in het ongeluk: de kwelling van Tantalus: goden
en mensen die elkaar dwars zitten: niet beantwoorde
liefdes; jaloezie en geweld: bloeddorstige draken:
Dit alles vormt de beeldentaal van de prächtige
mythologische verhalen in de Metamornhosen
(ca. 1 v. Chr.-IO n.Chr) IMethamorphoseon libri XVI.