
ARTIS EN DE BEVORDERING VAN DE BEELDENDE KUNST
Het Koninklijk Zoologisch Genootschap Natura Artis
Magistra Staat bij de meesten bekend als een publieks-
vriendelijke dierentuin. Maar het heeft in eerste instantie
een wetenschappelijke en educatieve doelstelling; het ver-
groten en het verspreiden van de kennis der dieren aan de
hand van een collectie van levende exemplaren. De stap
van een zoologisch genootschap met een wetenschappelijk
oogmerk naar het terrein van de beeidende kunst is in ohze
ogen een onlogische. Maar men moet wel bedenken dat de
systematische specialisatie van instellingen en musea die
de negentiende eeuw kenmerkt, en waaraan wij nu gewend
zijn, in 1838 nog niet zo algemeen was. Het belangrijkste
voorbeeld in Nederland van een breed georienteerde instel-
ling uit die periode is Teylers Museum met zijn verzame-
lingen op uiteenlopende gebieden als wetenschap en kunst.
Teyler is ook een van de vele wetenschappelijke instellingen
waarmee Artis vanaf het begin contacten onderhield.
De spreuk 'De natuur is de leermeesteres van de kirnst'
geeft aan dat de oprichters tevens de bedoeling hadden de
tuin een inspiratiebron te laten zijn voor kunstenaars.
gH
w|j
l\ Voornamelijk oprichter en eerste directeür G.F. Westerman
(tot 1890) en zijn opvolger C. Kerbert (van 1890 tot 1927)
hebben niet nagelaten kunstenaars te verleiden tot een be-
4J a n van Esse n (1854- zoek aan de dierentuin. Zij moeten gehoopt hebben dat de
1936). Leeuw en leeuwin. nationale schilderkunst, die vanaf de Gouden Eeuw interin
of voo r 1896. Penseel in , , , , . . , .
waterverf 560 x 795 mm nationaal geroemd werd om haar realisme, daardoor een
(Teylers M useum) positieve Stimulans zou krijgen. Zo bepaalde Westerman in
1839 dat de leden van het zojuist opgerichte Amsterdamse
kunstenaarsgenootschap Arti et Amicitia altijd welkom
zouden zijn. Het idee voor de oprichting van Arti werd ove-
rigens zelfs voor het eerst besproken tijdens de feestelijke
openstelling van Artis' zoologische collectie.
VAN EEN BESLOTEN GENOOTSCHAP NAAR EEN OPEN DIERENTUIN
Toegang tot Artis was tot aan het begin van de twintigste
eeuw geen vanzelfsprekende zaak. In de negentiende eeuw
kon alleende welgestelde burgerij van Amsterdam lid worden
van het genootschap. Zij kwamen in die jaren naar
Artis om te flaneren. En tot de oprichting van het Concert-
gebouw waren de Amterdammers ook voor concerten vaak
aangewezen op de dierentuin. De Jaarboekjes geven appetij-
telijke beschrijvingen van 'koks en keukenprinsessen [die
in de keukens] ongehinderd lepel en schuimspaan hante-
ren' en van de kelders met 'vaten druivensap' die in 'linie
van bataille' staan opgesteld. Dat alles diende om het be-
zoek van de genootschapsleden tot een waar genoegen te
maken. Men zou bijna gaan denken dat de dieren destijds
slechts als voorwendsel op de achtergrond aanwezig waren.
In veel van de fraaie getekende gezichten van dat romantische
Artis is dat overigens ook letterlijk het geval. [afb. 3]
Er is een aardige anecdote in dit verband over de in de negentiende
eeuw bekende toneelspeler Judels. Tot drie maal
toe was hem na ballotage het Artis-lidmaatschap gewei-
gerd. Hij had Artis dus nog nooit gezien. Op een dag lukte
het hem echter om vermomd als Westerman de tuin binnen
te treden. Men kreeg het bedrog pas door toen de echte
directeur arriveerde. Judels was op dat moment al doorge-
drongen tot het reigerperk. De geamuseerde Westerman
leidde zijn evenbeeld de gehele verdere ochtend rond, maar
Judels mocht geen lid worden.[5] Arme toneelspeler! Zoals
hierboven al is opgemerkt, werden beeidend kunstenaars
wel door Artis uitgenodigd. Maar zij hadden dan ook een
streepje voor; het kunstenaarschap was hun 'toegangsbe-
wijs' voor de besloten tuin.
Een aardige beschrijving van een kunstenaar in het negen-
tiende-eeuwse Artis is opgetekend door academieleerling
Heinrich M. Krabbé (1868-1931). Hij was regelmatig met
vrienden voor Studie in Artis en observeerde dan op enige
afstand de reeds gevestigde dierschilder Jan van Essen
(1854-1936). Volgens Krabbé had deze een uitgesproken
'Engelse deftigheid': "Hij droeg op den ietwat wip-neus een
gouden lorgnet, en op zijn zorgvuldig gladgestreken hären,
waarvan een lok nuffig op het voorhoofd daalde, steeds een
hoogen hoed, wat hem in verband met zijn gekleede jas iets
bijzonder gewichtigs en in onze kwajongens-oogen belache-
lijks gaf. Maar drommels, wat was 't een knappe schilder!"
's Avonds snuffelden Krabbé en zijn medeleerlingen in de
achtergalerij bij de roofdieren naar hartelust in Van Essens
studies van tijgers, panters en leeuwen. De studies verwerk-
te Van Essen tot monumentale aquarellen die bij koop-
krachtige verzamelaars zo in trek waren dat zij als het ware
reeds verkocht werden voordat de verf droog was.[6] [afb. 4]
Rond 1900 werden de omgangsvormen in Artis minder for- -
meel. In tegenstelling tot voorheen, gingen kunstenaars en
dierenverzorgers vanaf die tijd vaak op voet van gelijkheid
met elkaar om. Jaap Kaas woonde als het ware in Artis en
was voor buitenstaanders waarschijnlijk niet altijd van de
oppassers te onderscheiden. Samuel Jessurun de Mesquita
(1868-1944) maakte een portret van Piet, de oude en gere-
specteerde ezel- en paardenoppasser. En Marie Kelting
(1886-1969) trouwde zelfs met reptielenoppasser Böhncke
(1873-1949) die vervolgens zelf kunstenaar werd.
Dergelijke vriendschappen waren ook nuttig, want kunste-
•naars kregen zo de mogelijkheid onder optimale omstan-
digheden naar de dieren te tekenen, schilderen of beeldhou-
wen. Zo schreef oppasser Böhncke in 1914 aan Theo van
Hoytema (1863-1917) dat een orang-oetan op zijn afdeling
zo aandoenlijk met een varaan aan het speien was. De aap
liet geen soortgenoot toe tot de varaan die het als zijn eigen
speelgoed beschouwde. Böhncke had met toestemming van
directeur Kerbert zelfs al een stoeltje voor Van Hoytema
klaargezet.[7] De kunstenaar heeft deze apenscène vastge-
legd in drie tekeningen die voorheen abusievelijk wel werden
aangeduid als: 'Orang-oetan, etend'! [afb. 5] Uiteraard
is één van deze tekeningen op de tentoonstelling te zien.
ARTIS EN HET DIER IN DE BEELDENDE KUNST De eerder ge-
noemde dierschilder Jan van Essen was in het Nederland
van zijn tijd nog een betrekkelijke uitzondering. Weliswaar
hebben verschillende van zijn collega's en voorgangers ook
dieren in Artis bestudeerd, maar zij hielden in hun schilderten
meestal vast aan hun beproefde genres met gedomes-
ticeerde diersoorten of jachttaferelen met inheems wild.
Rond 1890 begon het- tij in Nederland echter te keren en
werden uitheemse diervoorstellingen in de beeidende
kunst minder uitzonderlijk. Het kunstonderwijs was daar
debet aan. Beeldhouwers van dieren, onder wie Lambert
Zijl (1866-1947), Jaap Kaas en Joseph Mendes da Costa
(1863-1939), kregen in Nederland voor het eerst werkelijke
kansen dankzij Amsterdamse bouwprojecten als de Beurs
van Berlage, waarvan diersculpturen een geüntegreerd on-
derdeel uitmaakten. Zo kwamen in navolging van de ons
omringende landen eindelijk ook in Nederland de zoge-
naamde 'animaliers' op. Ook Amsterdamse kunstnijveraars
die inspiratie zöchten voor op dieren gebaseerde decoraties,
hadden Artis als studieterrein. Vermoedelijk mag wel ge-
steld worden dat Artis de Art Nouveau in Nederland heeft
helpen behoeden voor lusteloze herhaling van bestaande
diermotieven.
Artis speelde vanaf het eind van de negentiende eeuw een
belangrijke rol in het kunstonderwijs dat grote nadruk legde
op Studie naar de natuur. Van diverse leerlingen van het
Amsterdamse kunstnijverheidsonderwijs en vooral van
leerlingen van de Rijksakademie voor beeidende kunsten
zijn dierstudies bewaard gebleven. Met ingang van 1880
zegde Westerman de Akademie jaarlijks vrijbriefjes toe en
stelde hij leermiddelen ter beschikking zoals anatomische
preparaten en Skeletten van dieren. De Akademie en haar
directeur en levenslange Artisvriend August Allebé (1838-
1927) waren zeer ingenomen met "deze onbekrompene en
van groote liefde voor de kunst getuigende medewerking".[8]
De samenwerking met de Rijksakademie heeft voortgeduurd
tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Toen verander-
de het academische kunstonderwijs en viel het werken naar
de natuur in ongenade. Vanaf die tijd was het een individu-
ele keuze om Artis te bezoeken; en gelukkig gebeurt dat tot
op de dag van vandaag veelvuldig. [afb. 6]
5. Theo van Hoytema
(1863-1917), Orang-oetan
('Mina'), speiend met
varaan. 1914/5. HoutskooL
p enseel in waterverf.
3 5 2 x 2 8 2 mm
(Gemeentearchief
Amsterdam;
foto Rijksbureau voor
Kunsthistorische
Documentatie. Den Haag)