
bleeven en dat sy na het selve schoon
uytgegeeten hadden haar daar binnen in
tot Wormswyse poppen veranderden:
soo dat sy dan, wanneer se naderhant de
gedaante van vliegen aannaamen...'
(p. 630). Een goede beschrijving van
endoparasieten. Swammerdam wist al-
leen niet hoe deze wormpjes in de rup-
sen terecht kwamen. Swammerdam:
‘En of sy daar van buyten in gestalte van
eyeren in gebragt worden, dan of sy haar
oorspronk daar binnen in, als uit e e |g § |
uitwendig beginsel neemen’ . De eer van
het ontraadselen van deze cyclus komt
op naam van de Delftse wijnroeier
Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723).
Hoewel hij niet begiftigd was met een
tekentalent als Swammerdam, was Van
Leeuwenhoek wel een groot observator.
Hij bezat 3 5 9 zelf gemaakte microsco-
pen, het merendeel bestaande uit een
messing of zilveren plaatje met een
lensje dat maximaal 25 0 keer vergroot-
te. Met d it primitieve instrument ont-
dekte hij infusiediertjes, bacteriën en
spermatozoön.
Afb. 2. Ahidius ribis
(sluipwesp), uit: A. van
Leeuwenhoek, Omnia
Opera, 1719-1722
salisme. Haaks daarop Staat de groep
van de zogenaamde parasitoïden. Dit
zijn dierlijke Organismen die uiteindelijk
fiun gastheer doden. De truc van de parasiet
is om de gastheer niet meteen te
doden. Hij laat hem op zodanige wijze in
leven dat de parasiet (of in het geval vanf;
insecten, de larven van de parasiet)
hiervan optimaal kan profiteren.
Ook insecten hebben ‘parasietvijanden’ .
Deze zorgen er voor dat het evenwicht in
de insectenwereld gehandhaafd blijft.
De insectenwereld kent vele duizenden
versch il lende soorten parasitaire insec-- -
ten. Zij komen met name voor in de orde
van de vliesvleugeligen (Hymenoptera).
Tot deze met vier vliezige vleugels toege-
ruste insecten behoren de mieren, de
bijen en de wespen. De koning onder de
parasitaire insecten is de sluipwesp.
DE BASTAARDWESP, OOK WEL
SLU IPW E S P GEHETEN Bastaardwesp,
fupsendoder, wipperwesp... Veel namen
voor een vreemd verschijnsel dat de eerste
entomologen niet konden verklären.
De kunstenaar Jacob Hoefnagel (1575-
1630) beeldt de sl uipwesp a I op ver-
schillende prenten af. En ook bij; de fijn -
schilder Johannes Goedaert (1617-
1668) vinden we een afbeelding van
een sluipwesp. Hij ziet lii’t de rups van
‘een boter-kapelle’ 82 vliegen te voor-
schijn komen, maar hij kan het versch
ijnsel *niet verklären. Hij denkt aan
het spontaan ontstaan van leven (genera
te spontanea), een biologische theorie
die veel onderzoekers bezighield. Vol-
gens deze theorie ontstaan uit modder,
mest en rottend vlees vliegen en andere
insecten. Kortom, Goedaert wist niet wat
hij aan moest met zijn 82 vliegen.
De onovertroffen insectenanatoom en
begenadigd tekenaar Jan Swammerdam
ontleedde met een zelf ontworpen microscoop
insecten. In deel 2 van zijn
Biblia Naturaeschrijft hij bij figuur XIII:
‘ ...een driehayrige Vlieg, zijnde een
soort van bastart wespen’ . En over hun
herkomst: ‘....alsoo sy meest uyt guide
poppen voorkomen.L Ook het uitkomen
van ‘deese wurmkens’ beschrijft
Swammerdam. Hij merkt op dat deze
‘somtyts wel in het vel van de Rups
D E L E V EN SC YC LU S V A N D E
SLU IPW E S P Onder de ‘glase sleutel-
tiens’ -zoals Constantijfpjjuygens Leeu-
wenhoeks microscopen noemde- en met
het blote oog ontrafelt hij de levenscy-
clus van de sluipwespen. Op 26 Oktober
r 1700 brengt Van Leeuwenhoek getrouw
verslag uit van zijn bevindingen aan de
Royal Society te Londen. In zijn
Sevende vervolg der brieven (...), ¡¡MS
1702 gebundeld en uitgegeven in zijn
woonplaats Delft, vertelt hij wat hij in
het voorjaar van 1700 zag: ‘Men heeft
ontrent onse stad, in veel jaren de vrugt-
boomen niet schoonder sien bloeyen als
d it jaar, en ook de boomen niet meer beset
gesien met een soort van swarte vliegen...’
De vliegjes steken ook naar de
bladluizen. Van Leeuwenhoek: ‘Deze
;|liegjens en quamen soo ras niet ontrent
de geseyde luysjens, ofze bragten haar
agterlijf, dat Angelsgewijs was, in het
gjflghaam van het luysjens indrongen...’
Hij verzamelt de aangeprikte bladluizen
in ‘glase tuba’s’ en ziet de ontwikkeling
van de eieren tot larven. En tenslotte
verschijnen er uit de luizen volwassen
sluipwespen. Twee illustraties behoren
bij de brief van 26 Oktober: figuur 2 is
de ‘huyt van het lighaam van verhaalt
luysje’ . Duidelijk is een opening aange-
geven in de huid waaruit het vliegje te-
voorschijn kwam. De andere illustratie is
een sluipwesp. Deze tekening is zo duidelijk
dat deze sluipwesp later gedeter-
mineerd kon worden als Aphidius ribis.
EEN GROOT VERNIELER Na de observares
van Antoni van Leeuwenhoek
volgden vele andere auteurs die over de
sluipwespen schreven en de kennis ver-
diepten. In het zesdelige Mémoires pour
servir à l'histoire des insectes (1734-
1742) wijdt Réaumur (1638-1757 ) een
dertigtal pagina’s uit over de ‘mouche
ichneumon'. Hij concludeert dat er een
groot aantal verschillende sluipwespen
bestaat. Hij beeldt onder andere de leg-
boor van sluipwespen af. Ook de Neu-
renbergse graveur en natuurhistoricus
Roesel von Rosenhof (1 705-1759 ) stelt
dat achter de naam bastaardwesp veel
soorten sluipwespen schuilgaan. In deel
twaalf van de Natuurlijke Historie of uit-
voerige beschryving der dieren, planten
en mineraalen volgens het samenstel
van den heer Linnaeus (1 761-1785 ) •
döor Martinus Houttuyn Staat onder het
geslacht van de rupsendoders dat de ge-
slachtnaam Ichneumon van ouds gege-
ven werd aamviervoetige dieren. Houttuyn
zegt dat d it dier ‘wezenlyk een
groote vernieler is der krokodillen niet
alleen, door het uitslurpen van derzelver
eijeren...’ . Gezien de historische beteke-
his van het woord stelt Houttuyn dat de
naam ‘door den heer Reaumur gegeven
aan zeker geslagt van wespen’ goed ge-
kozen is. Tegenwoordig rekent men de
gewone sluipwespen dan ook tot de famille
van Ichneumonidae. Houttuyn
doet nog een andere bijzondere medede-
ling: ‘De aanbiddelyke wysheid van den
Schepper heeft, gelyk meermalen is op-
gemerkt, aan de Natuur middelen ver-
schaft, om de te grote vermenigvuldi-
ging van sommige Schepzelen voor te
komen, en zig altoos voorzien van werk-
tuigen, die natuurlyk zyn, om naar Zyn
welgevallen, als in een oogenblik, de
schrikkelykste Landplaagen te kunnen
doen opkomen en verdwynen'. Dit riekt
Afb. 3. Sluipwespen,
uit: B.A.F. Reaumur,
Mémoires pour servir
à l'h istoire des insectes,
1734-1742
3 - j . P& ÿ p . d&ÜHuefa d e sJnscct&r Tonv* 6>
F ig . io •