
iT E Y L E R S l
Esalil
o
In Teylers Magazijn 6 3 werd geschreven
over koralen, die 65 miljoen jaar oud zijn
en in de gesteenten bij Maastricht en
Valkenburg gevonden worden. In dit
deel wordt de koralencollectie van
Zuid Limburg in Teylers Museum
bekeken. Naast de fossielen zelf
treffen we ook een collectie
handgeschreven etiketten aan
met namen, vindplaatsen en
soms omschrijvingen van die
fossielen. Sommige etiketten
zijn al meer dan twee eeuwen
oud en geven ons een idee
van de kijk op fossielen van
de verzamelaar van toen.
KORALEN AL MEER DAN TWEE
EEUWEN IN TEYL ERS MUSEUM
Teylers Museum heeft een colleetie
koralen uit het Krijt van Zuid-Limburg
in zijn depot. Zes laden zijn ge-
vuld met ongeveer 270 exemplaren.
Bijna alle soorten, die in de buurt van
Maastricht gevonden kunnen worden,
zijn aanwezig. Op zieh zijn de meeste
van deze fossielen niet erg bijzonder.
Ik schat dat ik op vijf ochtenden ongeveer
negentig procent van deze fossielen
in de groeves kan opgraven.
Voorop gesteld dat ik het geluk heb
dat de juiste lagen aan de oppervlakte
liggen. Nee, de meeste fossielen op
zieh zijn redelijk gewoon. Wat de col-
lectie in Teylers Museum zo bijzonder
maakt, is het historische aspect. Het
gaat om oude collecties, die destijds
Peter Simon Pallas
[(1741-1811) schreéf
vooral in zijn jonge jaren
zoologische werken.
Iiil 768 werd hij
professor in St. $
Petersburg. Hij werd
vooral bekend door
zijn theorie over ge-
bergtevorming (De
verschillende geborgten
vertonen overeen-
komsten in de opeen-
volging van gesteenten
die ertevinden
zijn. als je van het
centrum van het geborgte
naar de flanken
loopt) en de vele
njammoet- en neus-
hoornfossielen, die hij
in het Siberische ijs
had gevonden.
voor veel geld zijn aangekocht. Het
gaat om het feit dat topmensen in het
onderzoek deze koralen verzameld
hebben, ernaar gekeken hebben of dat
ze op basis van dit materiaal soorten
definieerden. Het is een illustratie van
de historié van een vakgebied. Daar
gaat het om. Dit wil overigens niet
zeggen dat er geen mooie of bijzondere
exemplaren tussen zitten. Het tegen-
deel is waar.
Het meeste materiaal is al vroeg in het
bestaan van Teylers Muséum aangekocht
door de eerste directeur
Martinus van Marum. Hij kocht in
1784 een collectie Maastrichtse fossielen
van luitenant-kolonel Jean
Baptiste Drouin uit Maastricht. Het
jaar daarop kocht hij een verzameling
van Willem van der Meulen, een
Amsterdamse zakenman met een destijds
bekend naturalienkabinet. In beide
verzamelingen waren meer dan al-
leen koralen te vinden. Dat de koralen
op zieh echter al op hoge waarde ge-
schat werden, bewijst een citaat uit
die tijd: 'An diese Erzehlung hänge ich
die Nachricht eines Freundes, die ich
eben jesso, da ich dieses schreibe, erhalte:
'So viel die Petersberger
Versteinerungen betrift, da bitte ich, • ■
sie wollen sie doch recht hoch ästimi-
ren, denn erstlich werden die
Corallithen so rar als Gold, und zweitens
werden sie gegen Gold verkauft.'
(J. S. Schröter, 1778).
WÊÊÊÊI
HOFFMANN Met een van deze twee
aanschaffen zijn waarschijnlijk ook
koralen met etiketten met het hand-
schrift van Hoffmann in Haarlem ge-
komen. Hier kunnen we heel blij mee
zijn. Uit verschillende citaten in boe-
ken uit de tweede helft van de 18de
eeuw kunnen we opmaken dat de chi-
rurgijn Hoffmann uit Maastricht internationale
bekendheid genoot om
zijn kennis der koralen uit Limburg.
Zo lezen we: 'Een groote menigte van
verscheiderley slag van Astroieten
treft men onder de Maastrichter Ver-
steeningen aan. De heer Hofmann be-
trekt dezelven, met den Ridder Linnaeus,
tot de Madreporen, en alzo hy, in
een Brief aan den Heer Hofraad Heydenreich,
verzekert, by de driehon-
derd Soorten van Madreporen in de
Steengroeven by Maastricht waarge-
nomen te hebben, zo is het te vermoe-
den, dat de meesten derzelven Astroieten
of Sterresteenen zullen zijn.
Het ware te wijdloopig, alle derzelver
Soorten hier op te teilen. Zulks kan
niemand beter doen, dan de heer Hofmann.'
(Walch, 1771 in de vertaling
van M. Houttuyn, 1772). En: 'Der St.
Petersberg zu Mastricht ist eine sehr
ergiebige Quelle schöner corallini-
scher Versteinerungen, die erst in den
neuern Zeiten durch den Herrn D.
Hofmann zu Mastricht bekannt geworden
sind.' (J. S. Schröter, 1778).
Johann Leonhard Hoffmann (1710-
1782) kwam oorspronkelijk uit Basel.
Als man van vierendertig kwam hij
naar Maastricht, waar hij chirurgijn in
een militair hospitaal was. Gedurende
de laatste vijfentwintig jaar van zijn
leven verzamelde hij mineralen en
fossielen. Hij was lid van verschillende
wetenschappelijke societeiten en
bevriend met Petrus Camper, met wie
hij brieven schreef over de botten, die
hij rond 1770 in de St. Piefersberg had
gevonden. Hoffmann sprak over deze
botten als krokodillenbotten. Petrus
Camper vond dat ze overblijfselen van
een walvis waren. Het was de zoon
van Petrus, Adriaan Gilles, die in
1801 over Hoffmanns vondsten zei,
dat deze 'van eene Hagedissoort zyn,
die ons in den Staat der thans levende
dieren onbekend is'. Het is mede
dankzij dit onderzoek dat men rond
1800 overtuigd raakte dat diersoorten
konden uitsterven. Uiteindelijk zou
de soort waartoe deze botten behoren
wS
Het etiket dat bij registratienummer TM 17028 hoort, leest-. Madrepora composita Ih B
stellis anfracturbis lamellis duplicaro ordint per gyros concurrentibus, Cellulaag fundostriatis
efformantibus an Meandrit. L vel Labyrint. Pallas (een sterre-koraal, samengesteld
uit gekromde sterren met paarsgewijs opgestelde plaatjes in tegen elkaar
liggende kringen, met kamers met strepen op de bodem, doet denken aan
Meandrites Linnaeus en Labyrintica van Pallas.
Mosasaurus hoffmanni gaan heten.
De beroemde schedel die de kanunnik
Godding waarschijnlijk rond 1780 in
de St. Pietersberg had gevonden en die
nu in Parijs ligt, hoort ook tot deze
soort. Ook een der bekende schildpad-
fossielen, die in de St. Pietersberg gevonden
is, draagt de naam van
Hoffmann: Allopleuron hoffmanni.
Daarmee is de naam Hoffmann on-
sterfelijk geworden.
Na de dood van Hoffmann is zijn col;?.,
lectie in het openbaar geveild.
Hoffmanns dochter kocht alles van
hem op. De botten en schildpadschil-
den zijn uiteindelijk via de collectie
van Camper naar Teylers Muséum ge-
komen.
De catalogus van de veiling maakt
melding van: 'Les Pétrifications de la
Montagne de st. Pierre sont des plus
complettes; les Corallines suies surpassent
le nombre de 400 variétés,
parmis lesquels il se trouve une Penna
marina très-grande beauté & compiette,
& des Madrépores de la plus grande
beauté, des Bélemnites avec des
Cavités papyraces &. un
Homoloceratite entier.'
TM 17028 Leptoria
(Dictuophyllia) reticulata
(Goldfuss, 1826)