
sen beide kunstenaars dat in dit verband interessant is, is dat
Hendriks zijn opdrachtgevers niet flatteerde en Hodges wel. De
geschilderde koppen van de laatste lijken allemaal een klein
beetje op elkaar. Desondanks schijnt het portret dat Hodges van
Van Marum vervaardigde raak getroffen te zijn. (Afb. 1) Dat
schrijft althans een kennis aan Van Marum naar aanleiding van
de kopergravure die Willem van Senus (1773-1851) naar dat portret
vervaardigde: 'Het is fraaij gegraveerd en gelijkt u volkomen.'
[Noot 4] Dankzij de uitgave van die prent (in 1832) zou Hodges'
portret de meest bekende beeltenis van Van Marum worden.
Hodges heeft het portret helaas niet gedateerd, maar het is waar-
schijnlijk geschilderd in of kort voor 1826. Er bestaat namelijk
een tweede versie die in 1826 werd vervaardigd door dezelfde kun-
stenaar om het feit te vieren dat Van Marum vijftig jaar verbonden
was aan de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen.
[Noot 5] Die tweede versie is grotendeels gelijk aan de eerste,
waarop Van Marum ook een zwarte rok draagt met de onderschei-
ding van de Nederlandse Leeuw. Maar het officiele portret voor de
Maatschappij is vormelijker,- het is vergroot tot eenzittende half-
figuur en is voorzien van meer bijwerk. Deze versie hangt in de
bibliotheek van de Maatschappij. Gezien een brief (gedateerd 26
november 1825) die Hodges aan Van Marum schreef, is het duide-
lijk dat Van Marum al in 1825 contact had met Hodges,, wellicht
om te poseren? [Noot 6] In bedoelde brief geeft Hodges de in plant-
kunde geinteresseerde arts Van Marum een recept voor valeriaan-
kamillethee en spreekt hij de hoop uit dat Van Marums huishoud-
ster, Josina van Woestenberg-Keer, er baat bij zal hebben.
Het is wel zeker dat de ijdele Van Marum zeer was ingenomen
met Hodges' portret. We mögen dat afleiden aan het feit dat er een
tweede versie voor de Hollandsche Maatschappij van werd ge-
maakt en aan het feit dat Van Senus het portret nog eens tot voor-
beeld nam voor zijn kopergravure. Van Senus ging daarbij overi-
gens niet over een nacht ijs. U it correspondentie blijkt dat hij niet
alleen Van Marum een proefdruk stuurde voor diens goedkeuring,
maar dat ook Hodges hem met adviezen ter zijde stond. Van Senus
stuurde zijn prent in voor de prijsvraag voor de graveerkunst van
het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen,
Letterkunde en Schoone Künsten te Amsterdam. [Noot 7] Hodges
was meer dan eens belast geweest met de organisatie van die prijsvraag
en heeft dus wellicht Van Senus ertoe bewogen naar de uit-
geloofde prijs mee te dingen. Tenslotte heeft Van Marum zijn portret
aangeboden aan Teylers Stichting ter vervanging van het portret
door Woutherus Mol dat hij zo lelijk vond. Deze kwestie is in
de inleiding al ter sprake gekomen. Het is evident dat de Stichting
Hodges' schilderij niet weigerde vanwege de eventuele onvoldoen-
de kwaliteit ervan. Eerder deed men dit omdat men er niets in zag
om een in hun ogen goed portret te vervangen door een ander, of
wellicht om de schilder Mol niet voor het hoofd te stoten.
HERKOMST EN SCHENKING VAN HET PORTRET Nahet overlijden
van zijn echtgenote had Van Marum een verhouding met Josina
van Woestenberg-Keer. Zij kregen een zoon, Martinus, aan
wie de vader het portret door Hodges legateerde. Via vererving
binnen Josina's familie kwam het portret in bezit van Huybert
Martinus van Eck (1929-1998), naamgenoot van vader en zoon
Martinus van Marum. Het schilderij werd aan Teyler geschonken
uit de nalatenschap van de heer Van Eck. Het vult een in Teyler
lang gevoelde lacune op en heeft inmiddels zijn uiteindelijke be-
stemming gekregen in de vaste opstelling van het museum. ■
Op een Londense veiling werd
onlangs een fraaLconversatiestuk
aangeboden van de h’and van
Wybrand Hendriks. (Afb. 2)
De geportretteerde man en vrouw
waren volgens de catalogus
onbekend. [Noot 8] Dr. J.W.
Niemeijer, voormalig directeur van
het Rijksprentenkabinet, herkende
in de afgebeelde man echter de
schilder zelf. De vrouw kon
vervolgens met weinig moeite
geïdentificeerd worden a ls Agatha
Ketel (1736-1802), Hendriks’
eerste echtgenote.
Deze bevindingen maakten het
paneel uitgesproken aantrekkelijk
voor Teylers Museum. Het
innemende dubbelportret kon
worden verworven dankzij
financiële ondersteuning van de
Vereniging Rembrandt en twee
Haarlemse fondsen.
Afb. 2
Wybrand Hendriks en
zijn echtgenote
Wybrand Hendriks
(1744-1831)
Ca. 1791. Olieverf op
Gemerkt rechtsonder
(niet eigenhändig):
W Hendriks 1791
Aangekocht met steun
van de Vereniging
Rembrandt en twee
Haarlemse fondsen
WYBRAND HENDRIKS, AGATHA KETEL
EN TEYL ERS MUSEUM
Hendriks' schildersloopbaan begon in
de Amsterdamse behangselfabriek van
Johannes Remmers (1741-1814). Als
jonge zelfstandige nam hij in 1772 het
behangselbedrijf over van de in da.t
jaar overleden schilder Anthony
Palthe (1726-1772). [Noot 9] Behalve
behangselschilderingen, waarvan er
overigens van zijn hand niet een meer
is aan te wijzen, vervaardigde
Hendriks onder andere stillevens en
stadsgezichten. Maar het meest be-
kend werd hij toch als portretschilder
van Haarlems patriottische en gegoe-
de burgerij. In Haarlem, waar de van
oorsprong Amsterdamse kunstenaar
het belangrijkste deel van zijn loop-
baan heeft gewoond en gewerkt,
speelde hij ook anderszins een belang-
rijke rol in het cultúrele leven. Zo was
hij bijvoorbeeld een stuwende kracht
in het St. Lucasgilde en later in de
plaatseli j ke 'kunstenaarsvereniging,
het zogenaamde Teekencollegie.
Afb. 3
Agatha Ketel in wedu-
wendracht Wybrand
Hendriks (1744-1831)
1773. Zwart krijt,
penseel in Oost-
Indische inkt, rood
en wit krijt,
210x175 mm
Gemeentearchief,
Haarlem
Hendriks is tweemaal getrouwd geweest.
Zijn eerste echtgenote, Agatha
Ketel, moet hij in ieder geval reeds ge-
kend hebben toen hij het behangselbedrijf
van Anthony Palthe kocht;
Agatha was namelijk diens weduwe.
In 1773 tekende hij een portret van