
5. Kaart uit Marsigli’s
Histoire physique
de la mer.
^|j
Een illuster rijtje namen volgt: La
Pérouse, Phipps, de k apitein van een
walvisvaarder genaamd William
Scoresby,- in het begin van de 19de
eeuw gevolgd door bijvoorbeeld de
Rus Von Krusenstern, de Fransman
Dumont d'Urville en James Clark
Ross.
De laatste k ruiste met de schepen de
Erebus en de Terror in de jaren 1839
tot 1843 door de Antarctische wate-
ren. Naast magnetische observaties
verzamelde James Clark Ross, neef
van John Ross [10], gegevens over de
diepte en de temperatuur in de
Antarctische wateren. Verder liet hij
regelmatig dreggen. Een speciaal aan
boord vervaardigde diepzeelijn bereik-
te een diepte van 4 kilometer. Ross
was overtuigd dat zelfs op zo'n diepte
het tussen de stenen en h et slib
krioelde van het leven. D it was in
strijd m et de al tientallen jaren stand
houdende theorie van Edward Forbes
(1815-1854).[11] Naast de misvatting
dat zeewater een constante temperatuur
had van 4 graden Celsius en bij
deze temperatuur zijn grootste dicht-
heid bezat, had Forbes' theorie het
misverstand in leven geroepen dat op
grote diepte geen beweging mogelijk
was. En zonder beweging geen voed-
sel. En dus ook geen leven. Volgens
Forbes bestonden er zo'n acht zones,
de diepste gelegen op zo'n 500 meter.
Daaronder was er geen leven mogelijk.
Deze theorie hield lang stand
maar werd uiteindelijk definitief ont-
kracht. [12] Biologen als de Noor
Michael Sars en zijn zoon G.O. Sars
geloofden niet in deze theorie. De ex-
peditie m et de HMS Lightning (1868)
onder leiding van W.B. Carpenter en
Wyville Thomson en de daaropvol-
gende tocht m et de HMS Porcupine
bewezen h et nog eens: zelfs op een
diepte van 3 kilometer was leven mogelijk.
Het was dezelfde C arpenter die
de Engelse regering er van overtuigde
om een grote oceanografische expedi-
tie u it te zenden.
Het was zeker een günstig m oment
voor een dergelijke onderneming. De
ontwikkeling van de stoommachine
en haar toepassing in de zeilvaart
maakte h et makkelijker voor schepen
om tijdens h et doen van observaties,
dieplodingen en het dreggen beter te
manoeuvreren. En als h et moest stil te
blijven liggen. Het stoomschip was
van onschatbare waarde gebleken bij
het afzinken van telegraafkabels en
het to t stand komen van onder andere
de transatlantische verbinding tussen
Ierland en Amerika. Het was dan ook
niet vreemd dat de Engelse regering
een stoomkorvet koos voor de eerste
grote oceanografische expeditie. Het
schip heette de Challenger.
DE CHALLENGER-EXPEDITIE Drie
masten, een woud van touwen. Daar-
tussen een metershoge pijp. Geen be-
manningslid aan dek. Op de achter-
grond läge gebouwen. Een haven op
Bermuda. Het jaar 1873. Het stoomkorvet
de Challenger aan het begin
van haar ruim drie jaar durende reis.
Voor deze expeditie was de Challenger
ingrijpend verbouwd. Alle kanonnen
waren verwijderd. Daarvoor in de
plaats kwamen werkkamers. Zo be-
schikte de chemicus John Young
Buchanan over een laboratorium. De
ijzeren buizen rechts op de afbeelding
(zie foto) brachten h et slib en zeewater
naar boven. Links Staat een condensa-
tor opgesteld. Deze is verbonden met
flessen en buizen. Hiermee analyseerde
Buchanan de tonnen aan Sedimenten
en de watermonsters. In deze
ruimte loste de chemicus ook het
raadsel van h et 'oerslijm' op. Deze m aterie
hield de w etenschappelijke ge-
moederen nogal bezig. Door spontane
generatie[13] vormde dit protoplasma
de schakel tussen dode m aterie en lagere
levensvormen. Buchanan toonde
aan dat h et door Thomas Huxley[14]||i
gevonden Bathybius Haeckelii niet
het protoplasma was dat voor nieuwe
leven zorgde.
Op h et hoofddek bevond zieh het zoologisch
laboratorium. Op de midden-
tafel waren microscopen gemonteerd.
Er was, zo m erkte Thomson op, geen
droogkamer aan boord. Planten werden
in de scheepsoven gestopt.
Op h et dek was een aparte voorzie-
ning aangebracht voor het dreggen en
het doen van dieptepeilingen
(zie foto).
Om de driehonderd kilometer reefde
de bemanning van de zeilen en ging
het schip met de kop in de wind onder
stoom liggen. Op de kaarten zijn deze
plaatsen aangegeven als 'stations'. Het
dreggen of het sleepnet u itzetten was
een tijdrovend bezigheid. Het duurde
ongeveer drie uur om een dreg naar 4
kilometer te laten zinken. Daarna
haalden de officieren m et behulp van
een 12 pk motor het net aan boord.
Tonnen aan sedimenten kwamen zo
van de zeebodem aan boord. Op 23
maart 1875, om 6 uur s'morgens, ver-
richtte de manschappen de diepste
peiling van de hele reis: 7600 m eter
diep. De waarneming werd gedaan op
station 225, tussen de Admiraliteits-
eilanden en Yokohama. De twee thermometers
braken onder de grote druk.
Het roodachtige slib op deze diepte
bleek onder de microscoop te bestaan
u it glasachtige skeletjes van straal-
diertjes. Dit radiolariénslib besloeg
een groot deel van de zeebodem van
de Stille en Indische Oceaan. De ge-
leerden verzamelden tijdens de reis in
totaal 3500 soorten van dit microsco-
pische planktondiertjes. Na thuis-
komst gingen alle gegevens naar de
Duitse zoöloog Ernst Haeckel.[15] Hij
beschreef deze radiolarien in drie om-
vangrijke delen.
Tijdens haar ruim drie jaar durende
reis legde de Challenger een afstand
van zo'n 100.000 kilometers af, en
verzamelden de geleerden onder leiding
van Charles Wyville
Thomson[16] een zee aan gegevens.
Deze laatste m erkte tijdens een eten-
tje, gehouden op 12 juli 1876 in hotel
Douglas te Edinburgh, op dat er nog
bergen werk verzet diende te worden
voor alle resultaten openbaar gemaakt
konden worden. [17] Hij zou gelijk
krijgen. Bijna twintig jaar duurde het
voor al h et materiaal bestudeerd en
beschreven was. Na h et overlijden
van Thomson in 1882 nam John
Murray[18] h et werk van hem over. In
totaal versehenen vijftig kloeke banden.
De nadruk bij deze eerste grote
oceanografische expeditie lag op het
organische leven in zee. Tweeèndertig
delen Zoology versehenen er. Van
groot belang was h et door John
Murray en de Belgische geoloog
Alphonse Renard geschreven werk
Deep-Sea Deposits (1891), een van de
laatste delen in de serie Reports. Het
525 pagina's teilende deel kwam tot
stand na twintig jaar Studie van de
meegebrachte monsters van de zeebodem.
Met de publicatie van deze monografie
over afzettingen op de oce-
aanbodem en hun verspreidingsgebied
waren Murray en Renard de feitelijke
grondleggers van de Studie van de sub-
mariene geologie. De fysische aspec-
ten van de oceanen zouden bij latere
oceanografische expedities m eer aan-
dacht krijgen. Toch versehenen er
twee Reports onder de overkoepelen-
de titel Physics and Chemistry.
William Dittmar (1833-1892)[19] on-
derzocht samen m et Buchanan 77 watermonsters
u it de collectie; de officieren
beschreven hun diepzeemetin-
gen van de temperatuur, en
Buchanan's artikel was getiteld
Specific gravity of ocean-water. De fy-
sische resultaten van de expeditie kre-
gen pas aan het eind van de eeuw meer
aandacht. De Challenger-expeditie
toonde onomstotelijk aan dat op zeer
grote diepte leven mogelijk was. De
temperatuurmetingen op verschillen-
de diepten gedaan, bevestigde de aan-
wezigheid van gecompliceerde oceanografische
stromingen. Bovendien legde
de expeditie de basis voor de Studie
naar diepzeesedimenten.
Na de reis van de Challenger namen
andere landen het oceanografische onderzoek
van de Britten over. Zo deed
de D uitser Hensen kwantitatief onderzoek
naar het plankton in de
Noordatlantische Oceaan. De Noor
Fridtjof Nansen leidde een polaire expeditie
met zijn speciaal daarvoor ge-
construeerde boot, de Fram.
Voorbeelden van deze laat 19de-eeuw-
se oceanografische expedities zijn
eveneens te zien in de boekententoon-
stelling Wetenschap op grote diepte. ■
Noten
1. Gessners werk over de dieren beslaat 4500
pagina's en is geïllustreerd met houtsnedes.
Historia Animalium verscheen in vier delen.
Het vijfde deel zag in 1587 het licht.
2. The weight of water in water, by mr. Boyle,
in: Philosophical Transactions, vol. I to
1700, p. 608; The pressure of water in great
depths, in: Philosophical Transactions,
vol.l to 1700, p. 609; en The weight if divers
Bodies try'ed by the Direction of the
Phil. Society at Oxford [plus lijst met voorbeelden]
3. Directions for observing Tides, by Sir Rob.
Morray, in: Philosophical Transactions, p.
260 [II].
4. Mr. Newton's theory of the tides explained
bymr. Hailey, in: Philosophical
Transactions, vol.II, p. 285; The art of living
under water, by dr. Hailey, in: Philosophical
Transactions, vol. V, 1700-1720, p. 419-
23; On the cause of the saltness of the ocean,
by dr. Hailey.
5. To sound the depth of the Sea without a line,
p. 257 [II] by dr. Hook, en: To fetch up water
from any depth, by dr. Hook, p. 260 [II], in:
Philosophical Transactions, vol. II to 1700:
Hydrology, pg. 257 [II] en pg. 260; To examine
the freshness of water, by mr. Boyle,
vol. II, to 1700, p. 298-304.
6. Marsigli’s Danubius Pannonicus-Mysicus
[...] uit 1726 is een standaardwerk over de
rivier de Donau. Zijn werk over de Bosporus
verscheen onder de titel Osservazioni intorno
al Bosforo tracio ovvero canale di
Constantinopoli (Rome, 1681 ).
7. Jean-André Peyssonnel, de zoon van een
Franse vriend van Marsigli, was een andere
mening toegedaan. Hij geloofde van doen te
hebben met een dierachtig wezen. Na een
brief aan de Académie des Sciences -en
een afwijzing van de geleerde Réaumur-,
duurde het tot 1751 eer Peysonnel een
exemplaar van zijn Traité du Corail aan de
Royal Society stuurde. Kort daarop hield de
lerse koopman en amateur-natuurkenner
John Ellis een causerie voor de Royal
Society over zijn ‘vertakte diertjes'. Zijn be-
vindingen kwamen overeen met Peysonnel.
8. In 1750 schreef de hoogleraar en bioloog
Donati zijn Della Storia Naturale Marina
dell'Adriatico, een natuurhistorisch werkje
over de dierenwereld van de Adriatische
Zee.
9. In Nederland publiceerde de arts Job Baster
tussen 1759 en 1765 overigens zijn
Natuurkundige Uitspanningen, beheizende
eenige waarnemingen over sommige zee-
planten en zee-insecten [...], een kleine
Studie over de mariene biologie.
10. John Ross, oom van James Ross. Nam voor
eerst temperaturen waar onder 4 graden
Celsius en ving op een diepte van 1600 meter
slib waarin wormen voorkwamen.
Onderzocht tussen 1812 en 1818 de zoge-
naamde noord-west passage (via Canada
naar Pacific).
11. De bioloog Edward Forbes voer met de HMS
Beacon over de Middellandse zee. Tijdens
die reis kreeg de azoische theorie duidelij-
ker gestalte. De geologische distribute van
submarien leven hield op bij 300 vadem
diepte.
12. Zie S. Schlee, The edge of an unfamiliar
world, p. 89
13. Generatio spontanea, ofwel het principe van
spontane generate waarbij uit ‘dode materie’
leven zou ontstaan.
Zie ook M. Deacon, Scientists and the sea,
p. 352-54.
14. Thomas Huxley (1825-1895), pleitbezorger
van Darwins evolutieleer. Vandaar ook zijn
belangstelling voor dit vermeende proto-
plasma, deze ‘schakel’ in de evolutieleer.
15. E. Haeckel [1834-1919] schreef al in 1862
een monografie over radiolarien. Zijn bij-
drage voor de Challenger verscheen in
Report on the scientific results of the voyage
ofH.M.S. Challenger [...], Zoology, vol.
XVIII, 1887.
16. Sir Charles Wyville Thomson (1830-1882)
was hoofd van de wetenschappers aan
boord van de Challenger. Publiceerde o.a.
The Depth of the Sea [1873], en een popu-
lair verslag van de Challenger-expeditie.
17. In Nature, Vol. XIV 1876, p. 238-239.
18. John Murray [1841-1914] ging als student
aan boord van de Challenger. Later volgde
hij Thomson op als rédacteur van de vijftig-
delige Reports van de Challenger. Ook was
hij auteur van Deep-Sea Deposits en de
laatste twee meesterlijke delen Summary
[1895].
19. William Dittmar (1833-1892), chemicus.
Analyseerde zes jaar lang zeewater.
Schreef Report on Researches into the
Composition of Ocean-Water.