
domineert en dat andere soorten er in kleine aantallen tussen-
door voorkomen.
De planten zijn nog steeds eenvoudig van structuur, zoals de
Gosslingia uit de Brecon Beacons in Wales. Deze afzetting is iets
jonger dan die van de planten uit de Rhynie-chert. Ook deze plant
heeft geen blaadjes: het opnemen van koolzuurgas vond geheel
in de stengels plaats. De uiteinden van de vertakkingen zijn spi-
raalvormig opgerold, een eigenschap die bij veel primitieve plan-
ten voorkomt.
Hoe verder het Devoon voortschrijdt, hoe meer vormen er op-
treden en hoe langer sommige plantensoorten worden. In het
Midden-Devoon verschijnen boom’varens’ van enkele meters
hoog. In het Boven-Devoon ontstaat bij een aantal planten de
mogelijkheid dikkere stengels te vormen door middel van se-
cundaire diktegroei. Zo zien we houtige stammen verschijnen,
die de planten de mogelijkheid bieden om tot bomen uit te
groeien. In het Laat-Devoon zijn er al flinke bomen van zo’n acht
meter hoog. In de loop van het Midden- en Laat-Devoon komen
er meer soorten met blaadjes of bladachtige structuren. Die ont-
stonden doordatfijn vertakte stengels gingen ‘verweven’, d.w.z.
dat er tussen de takjes bladweefsel ontstond waardoor de tak-
jes verbonden raakten.
11. Het Schotse plaatsje Rhynie dat zo beroemd is om zijn verkiezelde planten.
VERDERE ONTWIKKELINGEN Vanaf het Vroeg-Devoon komt de
evolutie van de flora in een stroomversnelling. Was het aantal
soorten in het Laat-Siluur nog op de vingers van twee handen te
|§ f| teilen, in het Vroeg-Devoon lukt dat op geen stukken na. ToCh is
het aantal soorten nog zeer beperkt en in veel gevallen bestaat
Ilia de vegetatie op een bepaalde plek uit één soort of een zeer klein
aantal soorten. Op de zeldzame vindplaatsen van goed-gecon-
serveerde vroeg-devonische planten zie je vaak dat één soort
12. Een tetrade van sporen van de plant Homeophyton uit 13. Gosslingia, een plant uit het Vroeg-Devoon van Wales, 14. Takje van Rhacopi
de Rhynie-chert, doorsnede van een spore is 35 |im. hoogte 6 cm. Let op de haakvormige ‘blaadjes’.
16. Moresnetia, een van de oudste
zaadplanten. Pijltjes wijzen de zaadjes
aan.
15. Clusters van sporangia van Rhacophyton.
Een cluster is 2,5 cm in doorsnede.
Bij de varenachtige plant Rhacophyton uit het Laat-Devoon van
Belgié is dat nog niet het geval. Wel doen de vertakkingen al
enigszins aan varenblaadjes denken. De sporangia van deze
plant staan in clusters met een doorsnede van ongeveer 2,5 om.
ZAADPLANTEN De oudste zaadplanten dateren uit het Laat-
Devoon. Zaden worden gekenmerkt door het feit dat ze een om-
hulsel hebben. Bij Moresnetia (zo genoemd naar de plaats Mo-
resnet bij de Belgisch-Nederlandse grens) is dat omhulsel nog
niet eens helemaal gesloten. Hetzit als een soort kelkje om het
zaadje, waarbij de bovenkant van het zaad nog is te zien. Moresnetia
is een van de oudste zaadplanten ter wereld en de oudste
van Europa. In Belgié worden bijzondergoedgeconserveerde
exemplaren gevonden, waarbij zelfs de zaadjes te zien zijn. De
oudste zaadplanten waren naaktzadigen want het zaad was nog
niet ingesloten in een vruchtbeginsel.
Uit dit soort planten hebben zich de vele soorten zaadvarens ontwikkeld
die in het Steenkolenmoeras tijdens het Carboon groel-
den. Een Moresnetia-achtige plant zal de stamouderzijn van alle
moderne bloemplanten. ■
1( [Jjt1l uit Maastricht
en Valkenburg
-i lW lW l lW l Het Paleontologisch - Mineralogisch
Kabinet van Teylers Museum be-
zit een verzameling fossiele koralen uit de
buurt van Maastricht en Valkenburg. Deze
collectie is vooral bijzonder vanwege het
historische karakter van de objecten en de
bijbehorende etiketten. In deze bijdrage zal
ingegaan worden op de vraag wat een
koraal is en tevens zal iets verteld worden
over de gesteenten waarin de fossiele
koralen van Zuid Limburg gevonden zijn.
1. Diploctenium pluma, Goldfuss 1826,
koraal uit de collectie van Teylers Museum (TM 10802a)
13
NETEL- OF HOLTEDIEREN Bij een wan-
deling over het strand kom je soms grote
blauwe gelatinepuddingachtige vormen
tegen. D it zijn aangespoelde kwallen. In
het water zijn het sierlijke lampenkappen
die zich door de stromingen van de zee
mee laten voeren. Kwallen behoren tot
dezelfde groep dieren ais koralen: de ne-
teldieren.
Kenmerkend voor neteldieren is d at ze
bepaalde cellen hebben die giftige har-
poentjes kunnen wegschieten. Hiermee
kunnen ze prooien vangen o f zich verde-
digen. H et gif varieert van zeer zwak, zo-
dat wij er niets van merken, to t dodelijk.
Een andere naam voor deze groep is hol-
tedieren. Deze naam danken ze aan hun
bouw. Het zijn dubbelwandige zakjes
met één opSnitig, een soort slappe ther-
mosfles. Rond de m ond van de thermos-
fles is een ring van tentakels.
De neteldieren o f holtedieren hebben
verschillende vormen gedurende hun leven.
D it komt meer voor bij dieren: denk
bijvoorbeeld aan rupsen en vlinders. De
dieren zijn een gedeelte van h u n leven
vrij zwemmend en zitten een gedeelte
van hun leven vastgehecht aan de bodem
van de zee o f bijvoorbeeld aan een drij-
vend stuk hout. Als we de vergelijking
met de thermosfles er weer bij halen, dan
kunnen we zeggen dat in het vastgehechte
Stadium de thermosfles rechtop
Staat en het met de tentakels voorbij-
zwemmende diertjes vangt. Tijdens het
vrij zwemmende Stadium zweeft de thermosfles
op zijn kop en is de ruimte tussen
de wanden van de fies groot en ge-
vuld met gelei.
Netel- o f holtedieren worden onderver-
deeld in twee verschillende groepen:
enerzijds zijn er kwallen, die het grootste
deel van hun leven vrij zwemmend door-
brengen en anderzijds is er een grote
groep die het grootste deel van hun leven
op de bodem leeft. Zij die op de bodem
leven zijn onder te verdelen in een groep
zonder skelet (zoals de zeeanemonen) en
met een skelet. Tot de laatste groep hören
de koralen.
KORALEN Koralen zitten het grootste
deel van hun leven vast op de bodem van
de zee en maken een skelet. Een koraal bestaat
dus uit twee delen. Ten eerste is er
het weke lichaam (de thermosfles) met
een maag en een mond/anus-opening en
tentakels. Aan de buitenzijde van het lichaam
zet het lichaam kalk af. Deze kalk
wordt het tweede deel van de koraal: het
skelet. Omdat het lichaam van het koraal
overlangse plooien heeft, zal het skelet
schotten hebben. Koralen komen in vele
vormen en maten voor, maar elk koraal is
een variatie op het instapmodel met zes
plooien en dus zes schotten. Sommige
koralen hebben tijdens de groei hun
plooien verdubbeld o f verdriedubbeld.
Koralen kunnen zichzelf geheel o f gedeel-
telijk in tweeën splitsen. Op deze manier
worden kolonies gevormd. Sommige ko-
loniekoralen bestaan uit individúen die
niet geheel van elkaar afgesplitst zijn. Ze
delen bijvoorbeeld de mondopening o f
de tentakelkring. Kortom, de mogelijk-
heden zijn legio, met als resultaat dat de
skeletbouwwerken soms zeer ingewik-
keld kunnen worden.
Koralen zijn de bouwers van riffen. Kolonies
kunnen zo groot worden en hun Skeletten
kunnen zolang over elkaar heen ge-
2. Recente kwal op
het strand.
g H ■ 1 1 i i