
3. Kolos te Karnak,
uit: Description de
l’Égypte, Antiquit
gebruiksvoorwerpen, meubels en vazen,
to t kledingstukken, muziekinstrumenten
en het door Egyptenaren gebruikte geld.
Verder dieren als de ibis, afbeeldingen van
straten en gebouwen in Cairo; tuinen,
plattegronden van tempelcomplexen en
graven. Van een van de piramiden van Gi-
zeh is een gezicht van de grote galerij af-
gebeeld. De Franse schrijver Gustave
Flaubert noteerde naar aanleiding van
zijn bezoek aan deze pirámide het vol-
gende: ‘Na het ontbijt gaan we de pirámide
binnenin bekijken. De ingang ligt
aan de noordkant; een eenvormige gang
leidt naar beneden; een gang naar boven;
we glijden uit over de keutels van de vleer-
muizen. De gangen lijken wel ontworpen
om er zachtjes buitenmaatse lijkkisten
door te laten glijden. Een bredere gang
met grote overlangse groeven in het ge-
steente leidt naar de koningskamer’.
De grote galerij o f zaal waar Flaubert over
verhaalt, is kenmerkend voor deze pirámide.
De smalle gang gaat over in een
hoge, met kraagsteen overdekte passage
die stijl omhoog loopt naar grafkamer.
De gravure laat de passage zowel van af
h et laagste als het hoogste pu n t zien.
En zo zijn er nog zo’n 2999 andere illus-
traties, verdeeld over 894 kopergravures.
H et eerste deel van Description de l ’Égypte
verscheen in 1809; het laatste in 1828. In
totaal zouden dertien foliodelen Table des
planches verschijnen. De afdeling Antiquités
bestaat uit vijf delen imperial fo-
lioformaat [73 x 54 cm], en een deel
grand aigle [109 x 68 cm]; Etat moderne
heeft twee delen imperial folio en even-
eens een deel op grand aigle formaat. De
planten en dieren zijn afgebeeld in de drie
folio delen van de Histoire naturelle.
De atlas van Egypte maakt ook onderdeel
uit van de Description. Deze Carte topo-
graphique de l ’Egypte et de plusieurs parties
des pays limitrophes verscheen in 1828. De
47 kaarten hebben een schaal van
1:100.000. De adas begint bij de stroom-
versnellingen in de Nijl en gaat noord-
waarts to t aan de Nijldelta. Maar ook de
Sinaï en Syrie zijn opgenomen.
Aan de atlas werkten zo’n 36 leden van de
expeditie mee, waaronder zeven geogra-
fen, dertien genie-officieren en twaalf
weg-en waterbouwingenieurs. Zij ston-
den onder leiding van M. Jaco tin tevens
schrijver van Mémoire sur la construction
de la Carte de l ’Egypte. Het door hen ver-
zamelde materiaal kwam in Frankrijk te-
recht in het Depot general de la Guerre.
Dáár werden de kaarten door 23 graveurs
vervaardigd.
De bevindingen van de wetenschappers
zijn verzameld in negen delen tekst, verdeeld
over zeven delen Mémoires en twee
delen ‘descriptions’ die horen bij de delen
Antiquités. De onderwerpen in de Mémoires
weerspiegelen de brede belang-
stelling van de geleerden. Zo schreef So-
tira een Mémoire sur la peste observée
pendant les années 7 ,8 et 9 [1798-1801p.
Gaspar Monge verhaalde over ‘le phéno-
menie d’Optique, connu sous le nom de
mirage’. Kolonel Coutelle begon op 8 fe-
bruari met zijn metingen van de pirámide
van Gizeh en werd bijgestaan door 150
Turkse werklieden. H et resultaat van zijn
bevindingen publiceerde hij in Mémoire
II, onder de titel Observations sur les pyramides
de Gyzeh [.i|j| Een meer dan
tweehonderd paginas lange verhandeling
over de muziek in Egypte verscheen onder
de titel De l’état actuel de l’art musical
en Egypte in de Mémoires behorende
bij de État moderne. In totaal bevat het
tekstgedeelte van de Description de l ’Égypte
126 verhandelingen. Verder is er
nog een foliant met tekst, Preface historique
genaamd van de hand van Fourier.
De Description de l ’Egypte is een ware ca-
talogus van ‘s werelds rijkste museum uit
die tijd. Een inventaris van oudheidkun-
dige schatten. Maar ook van de ñora en
fauna van Eygpte. Was de militaire expeditie
onder leiding van Napoleon een totale
mislukking, de D escriptionbttekenÁ t
daarentegen een grootse overwinning
voor de wetenschap. Met deze expeditie
nam de egyptologie een aanvang. ■
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
M.N. Bourguet [et al], L'invention scientifique
de la méditerranée, Paris, 1998
Glyn Daniel, Een beknopte geschiedenis
van de archéologie, Amsterdam, 1981
Warren R. Dawson, Who was who in Egyptology,
London, 1951
J.C. Herold, Bonaparte in Egypt, London,
1963
H. Laurens, L'expédition d'Égypte, 1798-
1801, Paris, 1989
hoe de mmmim
i M H H H 1. Takje van
Binnenkort zullen heel wat meer fossiele planten in de
door Hais Steur
vitrines te zien zijn dan tot nu toe het geval was. Het betreft een
schenking van de heer Hans Steur die op verzoek van het muséum
voor dit Magazijn de evolutie van de eerste landplanten beschrijft.
Cooksonia met twee
sporangia, lengte
takje 1,5 cm.
Zo’n 450 miljoenjaargeleden, aan heteinde van het Ordovicium
en in het begin van het Siluur, was het land ‘woest en ledig’.
Kale, nauwelijks verweerde rotsbodems, lege zand-, grind- en
kleivlakten, geen begroeiing. Misschien hier en daar wat korst-
mos. En op natte plakken wat algen, waartussen een paar spin-
achtige diertjes rondscharrelden. Bij de monding van rivieren,
waar het water het land geregeld overstroomde, zag het waar-
schijnlijk groen van de algen. Op zulke plekken heeft men in
Australie de sporen van grote zeeschorpioenen gevonden, die tij-
delijk het land opgingen. Verder was er niet veel te beleven op
het land. Het leven speelde zich bijna helemaal in het water af.
COOKSONIA De eer'Ste fossielen van echte landplanten zijn gevonden
in het Midden-Siluur van lerland. Ze zijn zo’n 420 miljoen
jaar oud. Het zijn kleine vertakkinkjes van een paar centimeter
lang. Pas in het allerlaatste deel van het Siluur (410 miljoen jaar
geleden) worden de fossielen van landplanten algemener en ook
completer. De bekendste plant uit die tijd heet Cooksonia, zo ge-
noemd naar Isabel Cookson, die zich intensief met het verzame-
len en beschrijven van plantenfossielen heeft beziggehouden.
Het plantje was enkele centimeters hoog en zag er heelsimpeB
uit: een stengeltje dat zich enkele malen vorkvormig vertakte
met bovenaan kleine bolletjes, waarin sporen gevormd werden.
Sporangia dus. Geen blaadjes, geen bloemen, geen zaden. Die
bestonden nog niet. En wortels heeft men van deze plant ook
nooit gevonden. Waarschijnlijk werd de functie van de wortels
waargenomen door horizontaal groeiende stengels, die hier en
daar met wortelhaartjes aan de grond vastzaten.
Gedurende vele miljoenen jaren was het voornamelijk dit soort
plantjes dat op vochtige plekken op het land groeide.
De evolutie van algen naar landplanten is een lange weg ge-
weest. Er moest aan vele voorwaarden worden voldaan, voordat
de planten het op het land konden volhouden. Zo dreigt op land
voortdurend uitdroging. De remedie die zich daartegen ontwik-
keld heeft, is een wasachtig laagje op de buitenkant van de
plant: de cuticula. Algen hebben in het algemeen geen cuticula,
bijna alle landplanten hebben er wel een.
Maar een landplant moet ook kunnen ademhalen en hij moet
koolzuurgas uit de lucht kunnen opnemen om er zijn bouwstof-
fen van te maken. De afsluiting door de cuticula mag dus niet ab-
soluut zijn. Daarvoor hebben zich huidmondjes ontwikkeld, die
naar behoefte geopend en gesloten kunnen worden.
Een ander probleem van landplanten is dat ze de opwaartse
kracht van het water moeten ontberen. Om rechtop te kunnen
staan, is steunweefsel nodig. Ook al bij Cooksonia is vastgesteld
dat er houtvaten in de Stengel zaten. Dat zijn vaten met ringvor-
mige of spiraalvormige verdikkingen op de wanden, die voor ste-
vigheid zorgen. Door deze vaten gaat het watertransport van de
bodem naar de plantencellen.
Een belangrijke aanpassing aan het landleven is verder het zeer
taaie laagje dat zich om de sporen heeft ontwikkeld. Daardoor
werden de sporen zeer goed beschermd tegen uitdroging, schimmeis,
e.d. In feite werden ze bijna onkwetsbaar, wantze zijn heel
vaak gefossiliseerd.
Cooksonia-soorten worden op verschillende plaatsen op aarde
gevonden, o.a. in Wales, Schotland, Engeland, Tsjechie en Ca-
nada. Het vinden van een tamelijk complete plant is een zeld-
zaamheid. Ik was al heel blij met het vertakte stengeltje met
twee sporangia tussen Cooksonia-’haksel’ in afbeelding 1.
Cooksonia is ergens in het Vroeg-Devoon uitgestorven.
2. Reconstructie
van Cooksonia
caledonica,
e 4 cm.