
RAADSELACHTIGE PLANTEN
Ten tijde van de eerste Cooksonia‘s
heeft zich nog een heel andere groep
planten ontwikkeld, die geprobeerd
heeft het land te koloniseren. Het zijn
planten die de wetenschappers nog
steeds voor raadsels plaatsen. Het on-
derzoek naar de ware aard en leefwijze
van deze planten is nog volop gaande.
We zullen er drie noemen: Nematothal-
lus, Parka en Pachytheca.
Nematothallus4oss\e\en zien er uit als
zwarte plakkaatjes van 0,5 tot 6 cm door-
snede. Ze hebben een onregelmatige
vorm en soms zit er nog een dikke cuticula
op. Van zo’n cuticula is een microscopisch
preparaat te maken en dan blijkt die cuticula
in een aantal gevallen een celstruc-
tuur te hebben. Omdat deze niet op de be-
kende manier door celdeling kan zijn
ontstaan, spreekt men van een pseudo-
celstructuur. Onder de cuticula bevindt
zich een matje van zeer dunne draden of
buisjes. De doorsnede van die buisjes va-
rieert van 3mm to t 40mm (1mm = 1 dui-
zendste millimeter). Ook heeft men wel
sporen in de matjes aangetroffen.
Nematothallus bestond dus waarschijn-
lijk uit een thallus van fijne draadjes (Gr.
nemato = draad) dat bedekt werd door
een dikke cuticula met soms een
pseudo-celstructuur. Zulke planten be-
staan nu niet meer, hoewel er korstmos-
sen zijn die er in een aantal opzichten
veel op lijken.
Nematothallus-fossieien worden gevonden
in afzettingen van het Midden-Siluur
to t en met het Vroeg-Devoon. In Groot-
Brittannië worden ze op verschillende
plaatsen aangetroffen.
Een tweede raadselplant is Parka. Dit is
een cirkelvormig to t onregelmatig plak-
kaatje dat helemaal bedekt is met onge-
veer 2 mm grote platte schijfjes. Dit zijn
sporangia, die per stuk ongeveer 35.000
sporen bevatten. De doorsnede van de
plant varieert van 0,5 to t 7 cm. Als de
sporangia verdwenen zijn van de fossie-
ien, wat vaak het geval is, blijft een soort
netstructuur over. Lange tijd is de Parka
aangezien voor een verzameling eieren
van een of ander dier.
Vooral in de omgeving van Forfar ten
noorden van Dundee in Schotland komt
de Parka veel voor.
De derde nog onbegrepen plant is Pachytheca.
Dit fossiel ziet er uit als een
glanzend bolletje met een afmeting tus-
sen de 1 en 7 mm. Op doorsnede blijkt
het bolletje een buitenlaag te hebben
met radiaal lopende buisjes en een kern
waarin de buisjes kris-kras door elkaar
lopen. Lang heeft men gedacht dat de
bolletjes delen waren van een grotere
plant, maar men is er nu van overtuigd
dat het complete Organismen zijn. Ze
worden ondermeer in Belgie en Groot-
Brittannie gevonden. Ook deze plant
stierf in het Vroeg-Devoon uit.
Waarschijnlijk zijn deze en vergelijkbare
algachtige planten te beschouwen als
een evolutionair experiment om het land
te koloniseren. Het lijk t erop dat het een
doodlopende weg is geweest. Het is niet
onwaarschijnlijk dat deze planten de toe-
nemende concurrentie met de succes-
volle hogere planten niet hebben aange-
kund.
3. Stengeldoorsnede van Rhynia, breedte stengel 1,3 cm.
STEKELPLANTEN In het Vroeg-Devoon (405 - 385 miljoen jaar
geleden) ontstonden diverse andere groepen planten. Ze hadden
gemeen dat ze vrij klein waren (niet hoger dan een halve meter)
en eenvoudig van structuur. Zo had de plant Sawdonia ornata
geen blaadjes, maar wel stekels. De functie ervan was waarschijnlijk
het vergroten van het oppervlak zodat gemakkelijker
koolzuurgas uit de lucht opgenomen kon worden. De stekels worden
ook wel blaadjes genoemd. Voor verdediging waren ze niet nodig
want de eerste gewervelde dieren (de amfibieén) gingen pas
in het Midden-Devoon het land op. Wel is het mogelijk dat de planten
dichte struwelen vormden waarbij de stekels houvast gaven.
Een andere plant met stekels uit die tijd is Drepanophycus spi-
naeformis. Deze had een dikkere stam met forse stekelvormige
4. Huidmondje van Rhynia: twee sluitcellen met een opening ertussen.
blaadjes. Vaak worden de stammetjes gevonden zonder de stekels.
In dat geval zijn er littekens te zien.
Uit de fossielen van de platgedrukte Devonische planten is
meestal nietveei informatiete halen. Hetdetermineren van deze
zeer oude planten is erg moeilijk omdat er zo weinig te zien is
aan de plant. Alleen maar stengels, vertakkingen en eventueel
stekels. Als je geluk hebt, vind je sporangia. Dan is het vaak wel
mogelijk de plant op naam te brengen.
Verder is in enkele gevallen de cuticula bewaard gebleven. Daar-
van kan na een chemische behandeling een microscopisch preparaat
gemaakt worden, waarin bijvoorbeeld cellen en huid-
mondjes te zien zijn.
5. Houtvaten met ringen en spiralen van Asteroxylon, doorsnede houtvat 30 |im.
6. Nematothallus
met cuticula,
breedte 2,5 cm.
i l
7. Pseudo-celstructuur
van Nematothallus.
Een cel is ongeveer
10 (im in
doorsnede.
meeste moderne planten uiteindelijk afstammen. Een andere
veel in de Rhynie-chert voorkomende plant is Asteroxylon, een
zeer vroege wolfsklauwachtige. In afb. 5 zijn de met ringen en
spiralen verstevigde houtvaten van deze plant te zien.
Van een derde plant, Horneophyton, worden vaak de sporangia
en de sporen gevonden. Kenmerkend voor hogere planten is dat
de sporen in viertallen gevormd worden. Deze blijven enige tijd
aan elkaar zitten in zogenoemde tetraden (afb. 12). Een spore is
ongeveer een 50.000ste millimeter in doorsnede.
De Rhynie-chert zit ook vol met fosslele schimmeldraden en
schimmelsporen. Daarmee is aangetoond dat ook in die tijd de
plantenresten al verteerden door de werking van Schimmels.
Verder zijn er veel kleine diertjes aangetroffen. Meestal zijn die
kleiner dan 1 mm. Het gaat daarbij om onder andere mijten en
springstaartjes.
Het onderzoek is nog steeds in volle gang. De Rhynie-chert is
voor de bestudering van de oudste planten even belangrijk als
de Burgess-shale voor het dierlijk leven.
RHYNIE-CHERT Over de bouw van zeer oude planten is men
heel veel te weten gekomen nade ontdekking van een verkiezeld
moerasje bij; het Schotse plaatsje Rhynie, 40 km ten noordwes-
ten van Aberdeen.
Zo’n 400 miljoen jaar geleden, in het begin van het Devoon, was
ter plekke een soort Yellowstonepark, met vulkanen en geisers.
Sommige geisers spoten om de paar jaar kokend, kiezelhoudend
water, waardoor de aanwezige vegetatie, inclusief de onderlig-
gende veenlagen, verkiezelden. De fossielen^ih deze zogenoemde
Rhynie-chert zijn
zo perfect dat de aanwezige
planten tot op de cel
nauwkeurig bestudeerd
kunnen worden. Van de fos-
sielhoudende steen kunnen
zeer dunne plaatjes ge-
slepen worden, die onder
de microscoop bekeken
kunnen worden-. "
In afb. 3 is de doorsnede
van een stengeltje van de
meest voorkomende plant,
Rhynia, te zien. De diameter
van de stengel is in wer-
kelijkheid 1,3 mm. Afb. 4
toont een huidmondje van
deze plant, compleet met
twee sluitcellen. De con-
serveringstoestand is bui-
tengewoon goed.
Rhynia Staat heel dicht bij
de oerplant waarvan de
10. Sawdonia, een plant met stekels.
Dikte stengel 6 mm.
8. Parka uit Forfarshire in Schotland, doorsn. 3 cm. 9. Pachytheca, doorsn. 3 mm.