
voor de mensen niets meer op, net zo min als voor de lemuren,
de halfapen die in het regenwoud hun domicilie hebben. H et ver-
dwijnen van het regenwoud heeft bovendien grote gevolgen voor
het klimaat. Stoppen met deze burn-down-landbouw-methode
is het devies, m aar een hongerige maag heeft hier geen boodschap
aan. Gelukkig worden nu delen van het regenwoud geconser-
veerd door ze tot reservaten te verklären. In deze status wordt het
regenwoud beschermd tegen verdere vernietiging. De flora en
fauna van Madagascar, waarvan 90 % endemisch is, dat wil zeg-
gen alleen voorkomend op d it eiland, is hierbij gebaat. Dat geldt
zeker voor de lemuren die alleen hier leven. Nadat Madagascar
circa 60 miljoen jaar geleden van het continent Afrika los-
scheurde, konden deze halfapen zieh ongehinderd to t tientallen
soorten ontwikkelen. Nu zijn er veertien soorten, waaronder de
rode en zwart-witte vari’s, de ringstaartmaki s o f kattas, de sifaka’s
en de nachtlemuren als de aye-aye. Lopend, o f beter rennend en
glijdend door het natte regenwoud met een snelheid alsof de dui-
vel ons op de hielen zat, om op tijd voor het donker ons tentje op-
gezet te hebben, zagen we er verscheidene. De meesten zagen ons
natuurlijk eerder: een troepje vazaha’s (blanken) met feile regen-
poncho’s waaronder een paar witte, gehavende benen uitstaken,
te wijten aan die 90 %. H et gedeelde lijden van ons en onze met-
gezellen op de wandeltrektocht schiep een band. Samen hadden
we onze benen opengehaald en voetschimmels opgelopen. Samen
hadden we dan toch door het donker gemoeten, duivel o f
niet, en samen waren we in het moeras gezakt. N a drie weken waren
we aardig aan elkaar verknocht.
CREME-BRULEE Op het vliegveld van Tana namen we afscheid
van de groep. Bert en ikzouden onze tocht vervolgen naar het zui-
den met onze speciale missie, het zoeken naar een olifantsvogel-
ei. Fort D auphin was ons eerste reisdoel, maar het bleek niet mo-
gelijk hier een directe vlucht naar toe te boeken. We besloten eerst
een tussenstop van enkele dagen te Tulear, in het westen, te ma-
ken. In een piepklein museum zagen we ons eerste grote ei, zo’n
veertig centimeter hoog, een slordig in elkaar gezet exemplaar be-
staande uit vele losse scherven. Bloedheet hier. E n droog. De stad
was benauwend, niet alleen vanwege de temperatuur maar ook
door de vele bedelaars. H et dorpje Ifaty, 24 kilometer noorderlij-
ker aan de kust, zou verkoeling bieden. Hoopten we. De autorit
ernaar toe duurde twee uur. De weg was zo vol hobbels en gaten
dat we niet meer dan twaalf kilometer per uur konden afleggen.
Ifaty zelf was een dorpje bestaande uit tientallen rieten hutjes.
Hier waren de mensen, meer dan in het noorden van Madagascar,
gewend aan vazaha’s, door de vele Fransen die, na enkele eeu-
wen kolonisatie, de kust van het eiland nog altijd een beetje als de
hunne beschouwen. Bijkomend voordeel voor ons was het Franse
hotel-restaurant dat alle faciliteiten bood die we in het regenwoud
ontbeerd hadden. De lekkerste cr£me-brul^e van de wereld
werd hier geserveerd. Na enkele dagen hielden we het hier echter
voor gezien. De zee, een warm bad, bood niet echt verkoeling en
de baobabs, wonderlijke bomen in de doornbossen achter het
dorp, waren alle gei'nspecteerd en gefotografeerd.
GIPS Fort Dauphin, nu wel bereikbaar per vliegtuig, bleek een
groene oase na het woestijnächtige karakter van Ifaty. Het was dui-
1. reconstructie
Aepyomis maximus,
uit: Swinton, W.E.,
Fossil Birds, London,
British Museum,
1958
3. Fort Dauphin, Oktober
1998, geleend
ei uit restaurant
4. Faux Cap, Oktober
1998, de eierscher-
ven liggen voor het
oprapen
REGENWOUD De tijd doden op Madagascar was geen pro-
bleem. We bevonden ons in het zuidoosten van het eiland, na een
tocht van drie weken in het noorden, deels met een groep mede-
reizigers te voet afgelegd door het regenwoud. O fw a t er nog van
over is. Ooit was Madagascar, met een oppervlakte van 590.000
km2, vrijwel volledig bedekt met groene wouden. H et branden
van stukken bos door de arme bewoners ten behoeve van een
stukje landbouwgrond is echter de oorzaak van een enorme kaal-
slag. Grote delen vruchtbaar land werden door erosie van de aarde
gewoonweg in zee gespoeld. Een triest gezicht. Toen we m et een
klein vliegtuigje over de droge rode aarde vlogen realiseerden we
ons terdege het probleem. H et branden van h et land levert de bewoners
slechts korte tijd enig gewin in de vorm van brandhout
en landbouwgrond. De al snel onvruchtbare aarde levert daarna
delijk dat we ons reisdoel naderden. Overal kondigden gekerfde
reuzeneieren ons de nabijheid aan van de vindplaats van het legsel
van Aepyomis maximus. De scherven waren aan elkaar gezet met
gips. W aarschijnlijk is er voor elk ei gebruik gemaakt van een mal
waarin tientallen losse scherven van even zo veel verschillende eieren
met passen en meten tot-&n ei in elkaar werden gezet. Voor
150.000 Malagasische franken, omgerekend zo’n f 50,-, zouden
we in het bezit kunnen komen van een dergelijk exemplaar. Het
het land uitkrijgen is een andere zaak. We besloten om zelf naar'
het gebied te gaan waar de eierscherven waren gevonden, bij Faux
Cap in het meest zuidelijke puntje van Madagascar. Wie weet zou
het landschap nog een en ander prijsgeven.
De chauffeur die ons reed wist behendig de stukken asfalt die res-
teerden op de 200 kilometer lange weg te omzeilen. Geld voor
een nieuwe weg was er niet, o f was er wel maar in de verkeerde
zakken. De rit zou dan ook de hele dag duren. Onderweg zeboes,
graftombes en cacteeen. En vele menseri in gekleurde lamba’s op
weg naar de markt. Soms kilometers lopend m et 66n kip. O f een
paar mango’s.
EIERSCHERVEN Het strand bij Faux Cap was een verrassing.
Een langgerekte strook fijn zand en een wilde branding. Het
waaide enorm. Een tweede verrassing, maar dan een onprettige,
was het hotel. Een houten h u t bij het Strand zonder water en zon-
der licht. Een gat in de grond deed dienst als toilet. Op de houten
bedden lagen groezelige lakens die in geen tijden gewassen
waren. Gelukkig hadden we een tegen muggen geimpregneerde
klamboe bij. ons. In de hoop dat d it tegen al wat kriebelt en krioelt
zou werken maakten we hiermee de bedden op. Een verkenning
van de buurt bracht ons echter weer in jubelstemming. De dui-
nen lagen bezaaid met de overblijfselen van de olifantsvogel.
Overal waar we keken scherven in alle soorten en maten. Dünne
scherven, dikke scherven, licht van kleur ofjuist donker. Je vraagt
je a f hoeveel vogels, en beter nog hoeveel soorten, hier verant-
woordelijk voor waren. Hebben de vogels hier hun nesten gehad,
o f zijn de scherven er door een nu verdwenen rivier naar toe gespoeld?
Voer voor Ornithologen en sedimentologen. Wij raapten
gretig een aantal scherven op. Dichter bij ons doel zouden we
voorlopig niet komen. Teylers Museum zal h et nog even moeten
doen met een replica. Voor een heus ei kunnen we in het Museon
in Den Haag terecht, dat in 1995 een exemplaar heeft aange-
kocht. Langzaam liepen we het strand weer op. Omkijkend zag
ik nog juist de schaduw van een vogel, drie meter hoog, gedeci-
deerd de zandheuvels verlaten. De vergetelheid in. De wärmte
speelt me parten.
AEPYORNITHIDAE Van h et onderschrift van het stenen ei in
Teylers Museum wordt je ook niet wijzer. Ei van de Aepyomis in-
gens, nat. gr./ Original Naturhist. Mus. Paris Staat er in grote letters,
en dit roept al meteen een aantal vragen op. ‘Aepyornithidae’
is de naam van het geslacht van loop vogels dat elf soorten oli-
fantsvogels omvat, allen afkomstig van het eiland Madagascar,
400 kilometer ten oosten van Afrika. Waarbij aangetekend moet
worden dat de beschrijvingen van de elf soorten weihaast het
natte-vinger-werk van goedwillende orriithologen lijkt. Waar
kunsthistorici zieh buigen over een al dan niet echte Rembrandt
en elkaar tegensprekende toeschrijvingen aan de orde van de dag
zijn, wordt door biologen om een enkel botje o f eierscherf een
hele vogel gefantaseerd. De naamgeving is verwarrend. In de
meest recente literatuur wordt Aepyomis maximus As de grootste
olifantsvogel beschouwd, terwijl deze het in 19de eeuw qua
grootte nog moet opnemen tegen Aepyomis ingensen Aepyomis titan.
Deze laatste soort wordt tegenwoordig als synoniem beschouwd.
Volgens Milne-Edwards en Grandidier (1894) is Aepyomis
ingensde grootste olifantsvogel die bestaan heeft. Zij baseren
dit op het botmateriaal dat aan de westkust van Madagascar gevonden
is. Ze reppen echter niet over een ei van deze vogel.
Vreemd is het dat Teylers Museum een replica bezit van het ei van
Aepyomis ingens dat met zijn 34 centimeter kleiner is dan het ei
van Aepyomis maximus uit het Museon dat 38 centimeter hoog is.
SAKALAVA In 1850 zag Abadie, de kapitein van een koop-
vaardijschip tijdens een tussenstop op Madagascar in de handen
van een Malagasier een enorm aan twee kanten geperforeerd ei.
Het werd, verklaarde een inwoner van Madagascar, gebruikt voor
allerlei huishoudelijke doeleinden. Abadie, nieuwsgierig geworden
naar de herkomst van het ei, ging op zoek naar meer exem-
plaren en al gauw bracht hij drie eieren mee naar Parijs. Een ei
had de reis niet overleefd en kwam in delen aan, maar de andere
twee waren in goede Staat. Geoffroy Saint Hilaire gaf aan de vogel
die het ei gelegd zou hebben in 1851 de naam Aepyomis
maximus. De Latijnse naam Aepyomis Staat voor ‘hoge vogel’.
Toch waren het niet de eerste grote vogel eieren die op Madagascar
gevonden waren. De inwoners van het land waren al lange tijd
vertrouwd met het legsel. In 1831 zag de Fransman Victor Sgan-
6. ‘Fragment of the
egg o f Aepyomis
maximus and Aepyomis
grandidierf,
uit: Ornithological
miscellany, vol.lll,
London, 1878
1I1I
13
5. Scherven van
olifantsvogel-ei,
afkomstig van
Faux Cap 4
0