
3. Adriaan Boer (1875-1940), Jacobus van Looy (1855-1930), schilder en letterkundige,
1905, kooldruk, coll. NFGC
meling onder te brengen in een muséum, maar o f er ooit een in-
stelling daarover is benaderd, is niet bekend en na 1921 houdt de
berichtgeving over de museumcojlectie op.
HAARLEMS INITIATIEF V00R EEN FOTOMUSEUM Kort na de
opzet van een historische collectie door de AFV werd een tweede
museumplan gelanceerd door Adriaan Boer en enkele andere ac-
tieve leden van de N C vFK Zij wilden een fotografische afdeling
binnen een bestaand muséum creëren. Er werden contäCten ge-
legd met het Museum van Kunstvijverheid in Haarlem en in
1912 werden de eerste onderhandelingen met het bestuur ge-
voerd. De directeur van het muséum, E.A. von Saher was direct
enthousiast en er werd een comité samengesteld dat de plannen
moest vormgeven: E.A. von Saher werd voorzitter, B.J.V. van
Hees werd vice-voorzitter, Ernst A. Loeb werd secretaris en als
commissarissen werden benoemd de fotografen Johan Huijsen,
Berend Zweers en Adriaan Boer. Von Saher stelde een aantal za-
len in het gebouw in het vooruitzicht, zodra er meer ruimte zou
komen (het Koloniaal Museum zou spoedig naar Amsterdam
verhuizen; uiteindelijk duurde h et echter to t 1923 eer d it werke-
lijk gebeurde).
Het muséum zou een collectie van de allerbeste artistieke fotos
uit binnen- en buitenland moeten beyatten. De evolutie van de
historische procédés zou aan de hand van voörbeelden worden
geillustreerd. H et fotomuseum in oprichting had vanaf het begin
te kampen m et gebrek aan geld en aan ruimte. De huisvesting in
het Museum voor Kunstnijverheid bleef een toekomstdroom. De
bestuurscommissie van het Museum diende verzoekschriften in
voor meer ruimte en subsidie bij het ministerie en bij de ge-
meente Haarlem, maar tevergeefs. In augustus 1914 brak de Eerste
Wereldoorlog uit en daardoor kwamen de plannen stil te lig-
gen. Adriaan Boer probeerde in 1918 de draad weer op te pakken
met nieuwsberichten in Focus. Maar het had allemaal te lang ge-
duurd. Diverse leden van het oprichtingscomitd voor het fotomuseum
hadden hun belangstelling verloren en bovendien over-
leed Von Saher in 1920. Een nieuw probleem deed zieh voor toen
het Museum voor Kunstnijverheid in moeilijkheden raakte en in
1926 werd gesloten. Na h et Amsterdamse is ook het Haarlems
initiatief mislukt. H et lot bracht de beide initiatieven later weer
bij elkaar: de collecties zijn in 1953 samengekomen in het Pren-
tenkabinet vari de Universiteit Leiden.
Vooruitlopepd op een toekomstige permanente opstelling werd
in februari 1914 een eerste overzichtstentoonstelling gehouden
van de to t dan toe bijeengebrachte verzameling. Daarin was naast
een kleine historische collectie vooral het werk van de zoge-
noemde kunstfotografen vertegenwoordigd. Bijgaande afbeel-
dingen van deze fotografen illustreren hun kwaliteiten. Het is bekend
dat de vertegenwoordigers van de picturalistische stroming
in de fotografie zieh in die tijd probeerden te meten met wat te-
gelijkertijd h u n grootste voorbeeld was: de schilderkunst. De in-
vloed van de Haagse school liet zieh sterk gelden in de fotografie
van de Nederlandse picturalisten. In ‘Op de heide’ van Adriaan
Boer, gemaakt in de omgeving van Amersfoort, kan men er on-
mogelijk aan voorbij gaan dat de sfeer die opgeroepen wordt heel
vergelijkbaar is m et die van de Haagse school. Het thema van de
herder met zijn schaapskudde haalt meteen beeiden van schilde-
rijen van Anton Mauve, Willem Maris en Wilhelm Steelink voor
de geest. H et is in Boers foto niet de registratie van het onderwerp
dat telt, maar de stemming, het licht, de sfeer van een bepaald
moment van de dag en het gevoel d at de kunstenaar daarbij had.
4. A.S. (Bram) Weinberg (1869-1932), Dubbel portret, ca 1914,
kooMruk, coll. PKL
H et benadrukken van de subjectiviteit van de fotograaf was voor
de picturalisten belangrijk, omdat het een argument was om de
fotografie te erkennen als kunstvorm, tegen de gangbare norm in
van de foto als onpersoonlijke registratie van de werkelijkheid.
‘Melktijd’ van Berend Zweers is eveneens een oer-hollands beeid.
De grens tussen eerlijkheid en cliche is weliswaar dun, temeer
daar de gebruikte thema’s nogal clich&natig zijn, maar de fotos
van zowel Boer als Zweers stijgen uit boven het goedkope effect
door ingehouden soberheid en prächtige druktechnieken. Toen
reeds werd erkend dat niet zozeer het werk van de fotopicturalis-
ten als wel dat van de tweederangs impressionistische schilders
door de mand viel. Ondanks het aanleunen tegen de schilderkunst
creeerden de beste fotopicturalisten geen namaak-schilde-
rijtjes, maar een beeldvorm die anders was dan alle tot dan toe be-
staande kunstvormen en daarmee openden zij wegen naar nieuwe
ontwikkelingen.
Meer symbolistisch dan impressionistisch is het portret ‘Zomer’
van Berend Zweers. H et is een kooldrukportret van zijn dochter
Maria Wilhelmina Zweers uit 1906. H et maakt deel uit van een
serie van vier portretten van zijn dochter, die de fotograaf titels
meegaf met de namen van de vier jaargetijden. Zij zijn voorzien
van aanwijzingen die bij het jaargetijde passen. ‘Zomer’ wordt ge-
symboliseerd door een grote hoed ter bescherming tegen de feile
zomerzon. D it soort fotoseries werden in die tijd veel gemaakt.
Zweers’ voorkeur voor de kooldruktechniek hield verband met
zijn opvatting dat technische middelen in de fotografie zuiver
dienden te worden toegepast. In deze techniek werd niet hand-
matig ingegrepen.
U it dezelfde tijd dateert het bekende portret van Jacobus van
Looy door Adriaan Boer. De kunstschilder en literator Van Looy
bezocht het atelier van Boer in Baarn in 1905 met het verzoek
door hem gefotografeerd te worden. Boer meende dat er van
diens hoofd wel iets moois te maken was: ‘een fors gebouwde kop
met een profiel van een middeleewsch ridder, doch met lichtende
argelooze oogen als van een kind’, en hij maakte dan ook een flink
aantal opnamen. O p een dag kwamen beide heren elkaar in Baarn
tegen. Boer vertelde dat hij bezig was met het spuiten van een
gomdruk van Van Looy’s portret. Van Looy reageerde belangstellend
en ging mee naar de spoelkamer waar Boer op zijn gomdruk
aan het werk ging. Na aandachtig te hebben toegezien, reageerde
Van Looy enthousiast: ‘Prächtig, prächtig, ik kan begrijpen, dat
je het heerlijk werk vindt. Toe laat mij het ook eens doen.’ En zo
gebeurde het ‘dat een groot kunstenaar als Van Looy er plezier in
had om bij een eenvoudig fotograaf)e in de werkkamer mee te
spuiten aan zijn eigen portret in combinatiegomdruk’, schreef
Boer in 1930 in Bedrijfsfotografie.
5. Berend Zweers
(1872-1946),
Haarlem, Körte
Spaame, 1910,
platmadrak,
coll. PKL