
iH fl
8
3. Aanlegsteiger
te Ñapéis, 1885,
aquarel,
205 X 138 mm
(Teylers Museum,
Haarlem)
hij ontving een beurs van twaalfhonderd
gulden om zijn verblijf aldaar te beköstigen.
‘
DE PRIX DE ROME Jacobus had geen
echte reizigersnatuur; tenslotte was hij
een onbemiddelde weesjongen die door
de guile giften van enkele particulière financiers,
waaronder die van enkele be-
stuursleden van Teylers Genootschap,
een opleidingtot vrij schilder kon volgen.
Toch heeft hij tijdens zijn leven een aantal
reizen gemaakt dat een blijvende in-
vloed zou hebben op zijn beeidend werk,
en dat in belangrijke mate heeft bijgedra-
gen aan de totstandkoming van zijn lite-
raire oeuvre. Van Looy ontwikkelde zieh
namelijk. behalve als schilder ook als
schrijver.
In zijn studententijd had de aankomende
vS'childer steden als Antwerpen en Brussel
bezocht en op uitnodiging van zijn
vriend Willem Witsen verbleef hij ook al
enkele dagen in Parijs. De Prix de Romereis
was echter zijn eerste grote reis.
Begin 1885 vertrok hij vanaf het Centraal
Station te Amsterdam naar Italie. De reis
was echter geen vakantie, want aan de
prijs waren ook een aantal verplichtingen
verbonden. Hij moest een route afleggen
die door de Commissie van Toezicht was
voorgeschreven en die hem längs de
belangrijkste cultuursteden voerde. Hij
moest in Rome een deel van het plafond
van de Sixtijnse Kapel van Michelangelo
kopiren en hij was verplicht studies te le-
veren voor het onderwijs op de académie.
Met deze studies toonde hij zijn ont-
wikkelirig als tekenaar en daarmee
toonde hij in welke mate hij de ‘couleur
locale’ kon vatten. De kopie en de studies
diende hij voor het einde van het jaar
op te sturen ter beoordeling. Op basis
daarvan werd bekeken of hij voor een vol-
gend jaargeld in aanmerking kwam.
Van Looy legde zijn ervaringen tijdens zijn
verplichte bezigheden en zijn belevenis-
sen in het verre Italie vast in een officieel
verslag aan de Commissie van Toezicht,
waarvan zijn leermeester de contactper-
soon was. Naast deze officiële correspondence
schreef Van Looy ook met zijn
vrienden, onder meer de schilders Jan
Piet Veth en Willem Witsen, Mau van der
Valk en de schrijvers Frederik van Eeden,
Willem Kloos en Albert Verwey.
Van deze correspondence zijn meer dan
driehonderd brieven bewaard gebleven
die een kleurrijk beeid geven van Van
Looy’s belevenissen in Italie, Spanje en
Marokko. In deze brieven, die groten-
deels in het bezit zijn van de Stichting Jacobus
van Looy, beschreef hij zijn per-
soonlijke indrukken van de reis en daarin
legde hij de basis voor een evenzeer beeidend
literair oeuvre. Ook in de brieven
aan Allebé noteerde hij zijn indrukken en
voor deze persoonlijke notities, die op
meerdere plaatsen getuigen van zelfre-
flectie, vond hij bij zijn leermeester een
willig oor.
De schetsen die Van Looy op straat
maakte, vormen de meest directe weer-
gave van zijn indrukken. Nagenoeg alles
wat hem frappeerde, noteerde hij aan-
vankelijk in een schets. Het zijn aanteke-
ningen die bedoeld waren om later uit te
werken tot een volwaardige Studie. Dat
laatste lukte hem echter niet altijd en
daarom bleven er veel onafgemaakte
schetsen in zijn koffer zwerven.
Begin Oktober verstuurde Jacob zijn eerste
kist metechetsen en studies; eerder
had hij de kopie al verzonden. Hij had het
getekende werk zorgvuldig gesorteerd bij
het melancholieke licht van een kaars en
hij had hetmetzorgingepakt. Enigetijd later
meldde Allebé dat hij de getekende
studies van zijn leerling had ontvangen. AI
op 22 december 1885 ontving Van Looy
een brief van Hfflscholten, waarin deze
verheugd meedeelde dat de schetsen en
studies door het museum waren aange-
kocht voor 800 gulden.
Nogdiezelfde dag bracht Van Looy verslag
uit aan zijn leermeester en op de brief-
kaart meldde hij dat hij nog enkele studies
in zijn koffer heeft die bij de verza-
meling hören, in de daaropvolgende
Periode informeerde Van Looy zijn vrienden
en zijn familie over de aankoop en tel-
kens bracht ffldaarin tot uitdrukking dat
men bij Teylers Museum het geheel bij elkaar
wil houden als een getekend reis-
~~ verslag.
In de epistolaire nalatenschap van Van
Looy bevindt zieh een brief van dank aan
Teylers Museum. Van Looy schrijft daarin:
Ikzal er verder niets bijvoegen, Weledele
Heeren, alleen ik (,..) U nog wel te zeggen
dat ook mijn eergevoel, als ik het eens zo
noemen mag, gestreeld is door de we-
tenschap dat in de portefeuilles van Tey-
ler, waar zoveel schoons en groots verza-
meld is, ook een klein (...) is ingeruimd
voor mijne, tegenover de groten, kinder-
lijke arbeid. Maar ook die zijn eenmaal
kinderen geweest en mannen geworden,
dikwijls zonder zulk een steun en wie
weet, vlei ik me wel eens, word ik ook niet
eenmaal een man’ (Brief Van Looy aan
het bestuur van Teylers Genootschap, 3
januari 1886)
DE TENTOONSTELLING Het materiaal
dat door genoemde aankoop in het bezit
van Teylers Museum is gekomen is het
uitgangspunt geweest voor het samenstellen
van de tentoonstelling in de Aqua-
rellenzaali-Ü grote lijnen wordt een beeid
geschetst van de verschwende technie-
ken en materialen die Van Looy gebruikte
en hoe hij zieh als tekenaar ontwikkelde.
De expositie begint met een aantal aca-
demische schetsen die Van Looy vooral
aan het begin van zijn reis maakte onder
de druk van zijn verplichtingen. Een daarvan
is een onvoltooide kopie naar de fi-
guurvan Adam in Michelangelo’s ‘Schep-
pping van Adam’. Van Looy werd tijdens
zijn verplichte werkzaamheden aan de Sy-
bille Delphica van dezelfde Italiaanse
meester, getroffen door de grootsheid
van deze voorstelling. In een brief ver-
zuchtte hij: ‘[...] wat is de wijze van uit-
drukken daar eenvoudig en hoog poë-
tisch. God de Vader komt aanzweven met
wijd geplooid kleed, met dezelfde zwaai-
ende lijn als het kleed (van) mijn Sybille.
Met een heffing der arm wekt hij het leven,
en de jonge mens strekt als in een
droom, in vaag bewustzijn de arm uit,
daar ontmoeten de beide handen elkaar
en het goddelijk leven gaaf längs de vingertoppen
in één enkele aanraking in de
mens over’ (Brief Van Looy aan Allebé, 4
aprii 1885)
Een ander voorbeeld van zo’n verplicht
werk is een model-studie van een jonge
Italiaanse vrouw ten halve lijve. Over dit
werk, dat hij vermoedelijk aan de Académie
Chigi maakte, en de modellen
schreef hij: ‘De modellen hier zijn legio,
maar ze stuiten me tegen de borst met
hun theaterkleding’ (Brief Van Looy aan
Allebé, 3juni 1885)
Jacobus verlangde een grotere vrijheid bij
het maken van tekeningen, vooral wat betreff
het onderwerp, en naarmate de reis
duurde ging hij zieh meer en meer toeleg-
gen op het vrije tekenen. In Rome maakte
hij op straat, los van zijn verplichte bezigheden,
steeds vaker schetsen van allerlei
taferelen. Hij legde steegjes en pleinen
vast, en maakte portretten van de gasten
in de cafés die hij bezocht. Tijdens een uit-
stapje in de omgeving van Rome maakte
hij een uitgebreide Studie van een
4. Een weg door het
landschap bij
Sorrento, 1885, zwart
krijt, 284 x 240 mm
(Teylers Museum,
Haarlem)
straatje in een bergdorp [Afb. 1]. Een van
de eisen van de Commissie van Toezicht
was, zoals gezegd, dat Van Looy in zijn
studies de ‘couleur locale’ van Italië
moest tonen. Om een grondige Studie te
maken wandelde hij door de straten op
zoek naar onderwerpen en motieven, nu
eens maakte hij schetsen van slapende
mannen, dan weer maakte hij donkere
steegjes, oude pleinen, marktkooplui en
optochten [Afb. 2] tot onderwerp van zijn
studies. Het vrije schetsen beviel hem zo
goed dat hij er zieh meer en meer op ging
toeleggen.
Na vijf maanden in Rome reisde Van Looy
verder en bezocht onder meer Pompeï en
Napels. De aquarel van de aanlegsteiger
te Napels [Afb. 3] toont de kleurrijke, wel-
6. Zittende vrouw,
Italië, 1885,
Penseel in kleur
(Teylers Museum,
Haarlem)
5. Standbeeid van
een everzwijn bij de
Mercator Nuovo,
Florence, 1885,
zwart krijt (Teylers
Museum, Haarlem)