
IHH
12
7. Frontispice uit: Lu-
cretia Cari, De natura
rerum, Leiden
6. Frontispice uit: Theophrastus, Historìa pianta-
rum, etc., Amsterdam 1644
nen Handbuch der Philologischen Bucherkunde
van Johann Philipp Krebs. Krebs
was doctor in de filosofie en professor in de
oude literatuur aan het gymnasium van
Weilburg. In zijn inleiding beroept deze
zieh op Friedrich August W olf, de grond-
legger van de Altertumswissenschaft. Het
gaat wellicht te ver de vermelding van dit
handboek aan te voeren als een bewijs dat
Van Marum de nieuwe ontwikkelingen bij
de bestudering van de oudheid oplettend
volgde. In ieder geval wijst de aanschafvan
het werk er wel op dat hij zieh ook in de
eerste decennia van de negentiende eeuw
nog met de vorming van de collecde klas-
sieken heeft bezig gehouden. Deze veron-
derstelling wordt bevestigd, wanneer we
de catalogus van de bibliotheek ter hand
nemen. Daarin vinden we namelijk meer-
dere werken die pas in de negendende
eeuw zijn versehenen.21 Sommige dateren
zelfs van na de dood van Van Marum.
Een ander argument vinden we in de ge-
noemde Geschiedenis van de oprigting van
Teylers Museum (1823). Van Marum
schrijft dat er in 1812 te Amsterdam bij
openbare veiling een ‘beroemde, keurige
en zeer volledige Bibliotheek van Griek-
sche en Latijnsche klassike Schrijvers’
werd aangeboden.22 Deze collectie was af-
komstig uit de nalatenschap van de be-
kende literator Jeronimo de Bosch
(1740-1811). Van Marum hoopte bij
deze veiling op een voordelige wijze aan-
vullingen voor de collectie klassieken te
bemachtingen, daar ‘wegens de toen
plaats hebbende tijdsomstandigheden de
boeken tot zeer matige prijzen stonden
verkocht te worden.’ H ij diende hiertoe
een voorstel in bij de president van het be-
stuur van Teylers Stichting. D it besloot
echter dat Van Marum slechts voor
/150,- aankopen mocht doen. Met dit
volstrekt ontoereikende bedrag kon in de
woorden van Van Marum, ‘hoe matig de
prijzen ookliepen, echter niet het 1/10 ...
gekocht worden van hetgeen in Teylers
Bibliotheek ontbrak.’ H ij stelt bovendien
dat ‘het eene door het andere genomen,
hij later voor de werken die op deze veiling
werden aangeboden en nog in de bibliotheek
ontbraken, ‘meer dan het dub-
bele’ heeft moeten besteden.
TOT BESLUIT
De verzameling klassieken en kerkvaders
vormt een opmerkelijk onderdeel binnen
de collectie van de bibliotheek van Teylers
Museum. Ze biedt een compleet overzicht
van Griekse en Latijnse auteurs en bevat
vele zeldzame en gezöchte edities, ook op
het gebied van de kerkgeschiedenis. Ook
haar ontstaansgeschiedenis is interessant.
Van Marum blijkt meer aandacht voor de
opbouw van deze verzameling gehad te
hebben dan tot nu toe werd aangenomen.
Aan het begin van de negentiende eeuw
werd met de opkomst van de Altertumswissenschaft
de Studie van de oudheid steeds
meer een aangelegenheid voor specialisten.
De in de eerste helft van de negentiende
eeuw aangeschafte werken in de bibliotheek
maken duidelijk dat bij Teylers de oudheid
nog niet uit het oog verloren werd. I
NOTEN
1.) J. Roelevin k, Gedicteerd verleden. Het onderwijs in de algemene geschiedenis aan de Universiteit te
Utrecht 1735-1839 (Amsterdam-Maarssen 1986), 31; 2.) Geciteerd in Peter Gay, The Enlightenment.
An interpretation. Vol.l The rise of modern paganism (New York 1966). Veelzeggend is de titel van het
eerste "boek" in deze Studie: "The appeal to antiquity"; 3.) Gay, Enlightenment voll, 39; 4.) Ibidem,
40; 5.) Roelevink, Gedicteerd verleden, 9. J. Spoelder, De Latijnsche Erasmiaansche School en haar bibliotheek
in 1788 (Rotterdam 1988) geeft een overzicht van de op de Latijnse School gelezen Griekse
en Latijnse auteurs. Basis hiervoor vormt het lesprogramma Series lectionum atque exercitiorum (Rotterdam
1706); 6.) Roelevink, 36-38’7.) Gay, 39; 8.) L.B. Reynolds, N.G. Wilson, Scribes and scholars.
A guide to the transmission of Greek and Latin literature (Oxford 1974), 168; 9.) Gay, 99,105; 10.) C.
Ekama, Fondation Teyler. Catalogue de la Bibliothèque. Tome II Auteurs Grecs et Latins; Bibles; Histoire
ecclésiastique; pères ecclésiastiques (Haariem 1889), 82 n. 315; 11.) Ekama, Catalogue de la bibliothèque,
Tome II, 109, n. 432; 12.) A. Wiechmann, L. Touret, "Frappez, frappez toujours! Van Marum
als verzamelaar en bezieler van het geleerd bedrijf in Haariem" in: A. Wiechmann, L.C. Palm, red.,
Een elektriserendgeleerde. Martinus van Marum 1750-1837 (Haariem 1987), 103-154, aldaar 138;
13.) Wiechmann, Touret, "Frappez", 139; 14.) Rijksarchief Noord-Holland, archief Martinus van Marum,
inv.nr. 9, De geschiedenis van de oprigting van Teylers Museum en van hetgeen daarin en daarbij
is verrigt;..., 125; 15.) Archief Teylers Stichting, inv. nr.l, Notulen college directeuren van Teylers
Stichting, 28 September 1788; 16.) Zo kreeg Van Marum op 23 aprii 1790 toestemming voor f 1000,-
een aantal werken voor de beide genootschappen aan te schaffen en voor nog eens f 1200,- twee mid-
deleeuwse manuscripten, ArchiefTeylers Stichting, inv. nr. 1, Notulen college directeuren van Teylers
Stichting; 17.) Rijksarchief Noord-Holland, archief Martinus van Marum, inv.nr. 11, "Joumaal van mijne
verrigtingen ter verkrijging eener bibliotheek in Teyler's Museum" in: Journal pour le museum de Teyler,
18.) Van Marum, De geschiedenis..., 133; 19.) J.G. de Bruijn, "De eerste opzet van de Fundatie-
bibliotheek aan de hand van Van Marums Joumaal", Teylers Magazijn, lente 1985, 6-9; 20.) J.G. de
Bruijn, "De bibliotheek van Teylers Stichting" in: " Teyler111778-1978 Studies en bijdragen over Teylers
Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest (Haariem 1978), 33; 21.) Ondermeer Xenop-
hontis Philosophi et Imperatoris datissim i... (Leipzig 1815), Isaei Oratoris opera (Leiden 1822), Syne-
sii Cyrenaeiquae exstant opera omnia (1850), Tertulliani Quae supersunt omnia (Leipzig 1853-1854);
22.) Van Marum, De geschiedenis..., 122.
iË g
I
Vanaf 1 juli zal in de nieuwe
vleugel van het museum een kleine expositie met
munten en penningen te zien zijn die alle betrek-
king hebben op Batavia, het huidige Jakarta in In-
donesie. Deze stad heeft meer dan 3 0 0 jaar als ze-
tel van het Nederlands bestuur in Indie gediend
en is van groot belang geweest voor allen die in
deze streken leefden en werkten. Aan de hand van
munten en penningen zal een beeid worden ge-
schetst van de geschiedenis van de stad en het
geld dat daar circuleerde.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (V O C ) boekte sinds
haar oprichting in 1602 aanvankelijk weinig succes (en winst!)
met de handel op Azie. De bewindslieden van de Compagnie kwa-
men dan ook tot de conclusie dat de krachten verenigd moesten
worden. Daarom werd het noodzakelijk geacht dat er een centrale
leiding kwam in de vorm van een gouverneur-generaal, die. ter-
zijde zou worden gestaan door een raad. Ook moest er een plaats
worden gezöcht die kon dienen als ontmoetingspunt voor sche-
pen, als opslagplaats voor goederen en als zetel van het bestuur.
Batavia, de stad die bovengenoemde rol zou gaan vervullen,
kende een turbulent begin. In 1618 raakte Jan Pietersz. Koen, de
toenmalige directeur-generaal van de V O C in Azie, namelijk in
conflict met de Engelsen. E r vond een zeeslag plaats in de baai
voor het Nederlandse fort te Jakatra, die onbeslist eindigde. Coen
vertrok naar de Molukken om ver-
sterkingen te halen en de Nederlandse
bezetting van het fort werd
achtereenvolgens belegerd door de
Engelsen, Jakatranen en de sultan
van Bantam. Coen keerde echter net
op tijd terug om een overgave te
voorkomen. E r werd een nieuwe
stad, met de naam Batavia, gebouwd
op de puinhopen van het oude fort.
Deze stad zou de belangrijkste vesti-
ging van de V O C in Azië worden en
in de 18de eeuw bekend komen te
staan als ‘koningin van het Oosten’.
Veel gebouwen in Batavia waren in Europese stijl opgetrokken.
Ook typisch Hollandse instellingen zoals het weeshuis en vroed-
schap ontbraken niet. Alleen de hoge temperaturen en de palm-
bomen zorgden ervoor dat men zieh niet in Holland waande. De
dominée François Valentyn schreef in 1726: 1In den heeten tyd
voor a l moet men egter zeggen, dat het van negen uuren s morgens
tot na de middag ten v y f uuren alftraei heet op straat is, en die dan
uitmoetgaan, kan zeer licht in körten tyd zieh doomat zweeten; ...’.
Rond 1700 leefden er ongeveer 70.000 personen in en om Batavia.
Van hen waren maar 6000 van Europese afkomst. De Chi-
nezen vormden de grootste bevolkingsgroep. Verder kwamen de
2. Jan Pietersz. Koen,
uit: François Valentyn,
Beschryving van
groot Djava otte Java
Major [...], vierde
deel, Dordrecht/Amsterdam
(1726) (coll.
Teylers Museum).