
ron Van Harinxma thoe Slooten de twee
eerder genoemde gidsen. Op de foto
staan behalve alle leden van de expeditie
ook de beroemd geworden hond Patiala,
een geschenk van de maharadja van Patiala.
In zijn verslag, geschreven voor het Tijd-
schrift van het KoninkUjk Aardrijkskundig
Genootschap (1929), gaat hij onder andere
in op de Hunza-kloof. Volgens Vis-
ser heeft die op aarde nergens zijn gelijke.
Van de dalbodem rijzen de rotswanden
steil omhoog, om over te gaan in scherpe
kämmen en toppen die tot 7200 meter
hoogte reiken. In de Hunza-groep bracht
de expeditie de Pasu- en Batura-gletsjer in
kaart. De laatste heeft een lengte van
bij na 58 kilometer en een totale opper-
vlakte van 280 vierkante kilometer. De
Batura-gletsjer behoort volgens Visser tot
de v ijf grootste gletsjers op aarde. Gedu-
rende drie weken traverseerden ze de hele
lengte van deze gletsjer. N a hun terugkeer
maakte de Nederlandse Alpenvereniging
het echtpaar tot erelid. H et verslag van
mevrouw Visser-Hooft verscheen in het
jaar 1926 te Londen onder de titel Among
the Kara-korum glaciers. E r volgden nog
twee expedities voor het Nederlandse
echtpaar, en wel van 1929 tot 1931 waar-
bij in Chinees Turkestan werd overwin-
terd, en in de zomer van 1935.1
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
R. Desmond, The European Discovery of the
Indian Flora, New York, 1992
SJ. Gould, Time's arrow, time's cycle,
London, 1991
M. van Hattem, Alpendromen,
Utrecht, 1995
M. van Hattem & R. Eckhardt, Grenzeloos
verlangen. Tweehonderd jaar alpinisme,
Utrecht, 1995
B. Hevly, The heroic Science of Glacier Motion,
in: Osiris, volume 11,1996, p. 66-86
J. Keay, When men and mountains meet.
The explorers of the Western Himalayas
1820-75, London, 1983
K. Mason, Abode of snow,
London & Seattle, 1987
S. Schama, Landscape and memory,
London, 1995
Van Aelianus tot Zosimus
De bibliotheek van Teylers Museum Staat vooral be-
kend om zijn botanische en zoologische werken. Top-
stukken vormen bijvoorbeeld de zeer fraai gellus-
treerde ornithologische handboeken van John James
Audubon en Cornelis Nozeman. Vrijwel onbekend is
dat de bibliotheek ook een vrij omvangrijke collectie
klassieken en kerkvaders omvat. Deze boekenverza-
meling verdient dan ook onze aandacht. In dit artikel
zal ingegaan worden op vragen rond de collectievor-
ming: Welke werken zijn er wanneer en op instigatie
van wie aangeschaft? W at was hierbij de rol van Van
Marum, de directeuren van Teylers Stichting en de leden
van Teylers Godgeleerd Genootschap en Tweede
Genootschap? Hoeveel geld werd er aan de opbouw
van deze collectie besteed? Verder hoopt dit artikel
enig licht te werpen op het functioneren van Van Marum
als bibliothecaris. Ter inleiding zal kort ingege-
gaan worden op de houding ten aanzien van de klassieken
aan het einde van de achttiende eeuw.
D o ir Paul van Gestel De classicus Christophorus Saxe
(1714-1806) constateerde in 1787 dat het steeds moeilijker werd
jongelui te doordringen van het nut van de Studie van de klassieke
wereld. Tien jaar geleden, zo schreef hij, kon hij de Studenten er
nog van overtuigen dat degelijke kennis van Grieks en Latijn nut-
tig is voor de Studie in de theologie, de rechten o f de medicijnen.
N u echter lagheel het terrein van geschiedenis, oudheidkunde en
tekstuitleg braak. D it was niet alleeri het geval in Utrecht, waar
hij van 1753 tot 1806 hoogleraar was, maar ook aan andere'universi
teiten.1
Desalniettemin bestond er in de achttiende eeuw overeenstem-
ming dat het contact met de oude talen en met de oudheid als zo-
danig onmisbaar was bij de ontwikkeling van een algemene be-
schaving.’Boerhaave utilior Hippocrate, Newton tota antiquitate,
Tassus Homero, sed gloria primis’, schreef Voltaire in een van zijn
aantekeningenboeken.2 De klassieke literatuur vormde een rijke
bron voor gemeenplaatsen voor de ontwikkelde klasse en was nog
niet louter het domein van specialisfen. De Engelse dichter Samuel
Johnson merkte hierover in 1781 op: ‘Classica! quotation
is thè parole o tliterary men all over the world.’ 3 Een politieke toe-
De collectie klassieken en kerkvaders in de
bibliotheek van Teylers Museum
spraak was onvolledig zonder een verwij-
zing naar het klassieke republikanisme en
het was mode om de stijl van gedieh ten
uit de oudheid te imiteren. Operas en
bailetten maakten veelvuldig gebruik van
thema’s die ontleend waren aan de
Griekse mythologie en met name Ovi-
dius was een belangrijke inspiratiebron
voor schilders.4
Na de Latijnse School dienden de leerlin-
gen Latijn te kunnen lezen en schrijven
alsmede enige kennis van het Grieks te
bezitten.5 Op deze school werden naast
klassieke auteurs als Homerus, Vergilius
en Ovidius ook het Nieuwe Testament en
Erasmus gelezen. Ook via de christelijke
traditie en de lectuur van humanistische
schrijvers als Montaigne nam men kennis
van Griekse en Latijnse auteurs. Op de
universiteiten werd in de artesfaculteit,
die als voorportaal diende voor de hogere
faculteiten (theologie, rechten, medicijnen),
onderwijs gegeven in de klassieke
talen en kennis der oudheid. Colleges Latijn
hadden een algemene aantrekkings-
kracht. Alle Studenten dienden deze taal
te beheersen, wanneer ze werkelijk vruch-
ten wilden plukken van het onderwijs in
de hogere faculteiten. Colleges over Latijnse
schrijvers en retorica waren een re-
gelmatig terugkerend onderdeel van de
Utrechtse collegeroosters. M et name C icero
en Suetonius waren geliefd. Het belang
van het Grieks werd minder alge-
meen onderkend, maar ook namen als
Aristophanes en Xenophon komen bij
herhaling op de roosters voor.6 De genoemde
auteurs vinden we allen terug in
de collectie van de bibliotheek van Teylers
Museum, die bedoeld was als een com-
pleet overzicht van de Griekse en Latijnse
auteurs, inclusief de kerkvaders.
DE COLLECTIE KLASSIEKEN
EN KERKVADERS
Het tweede deel van de tussen 1885 en
1915 versehenen catalogus van de bibliotheek
betreft de collectie Griekse en Latijnse
auteurs, Bijbels, kerkgeschiedenis
en kerkvaders. In totaal beslaat deze col-
leetie 593 nummers. De grootste groep
wordt gevormd door de rubriek Bijbels,
kerkgeschiedenis en kerkvaders (134 ti-
tels). Drie deelverzamelingen zijn onge-
veer van dezelfde grootte en beslaan ieder
ruim honderd titels: (1) de dichters (105
werken), (2) de filosofen, fysici, mathe-
matici en medici (100 nummers), (3) de
taalkundigen, schrijvers en filologen (104
titels). Daarnaast zijn er nog de rubrieken
historici en geografen (68 nummers) en
redenaars en kenners van de retorica (33
titels). Tenslotte bevat de catalogus een
afdeling verzamelwerken van Griekse en
Latijnse auteurs (49 nummers).
De catalogus begint met de dichters. Van-
zelfsprekend zijn Homerus en Vergilius
goed vertegenwoordigd. Horatius geldt
echter als de grote favoriet van de achttiende
eeuw.7 Het exemplaar inTeyler behoort
volgens de opsteller van de catalogus,
de bibliothecaris C. Ekama, tot de
beste uitgaven van het werk van deze
dichter. Het betreft een editie die is ver-
zorgd door de beroemde theoloog en classicus
Richard Bendey (1662-1742).
Bentley Staat erom bekend dat hij bij de
emendatie van de tekst de lógica liet prevaleren
boven dichterlijke vrijheden.8
Ook de door Bendey verzorgde uitgave
van Terentius is in de collectie opgeno-
men. Lucretius’ epicuristische leerdicht
De rerum natura was in de achttiende
eeuw uitermate geliefd. Voltaire bezat
minstens zes uitgaven, terwijl de bibliotheek
van Thomas Jefferson maar liefet
acht exemplaren telde.9 In de collectie van
Teyler vinden we twee versies.
B ij de redenaars is Cicero het meest prominent.
In de bibliotheek van Teyler vinden
we naast zijn verzamelde werken nog
vier andere titels van zijn hand die be-
trekking hebben op de retorica. B ij de rubriek
historici en geografen zijn natuur-
lijk bekende namen als Tacitus,
Xenophon, Ptolemaeus en Strabo opge-
nomen. David Hume stelde dat met de
1 Jordanus Hoorn,
Mr. G. W. van Oosten
de Bruyn en zijn gezin
(Frans Halsmuseum,
foto Tom Haartsen)