
1. De nieuwe Caturus furcatus in Teylers collectie, totale lengte 65 cm. De uitstekende fossilisatie van de vinnen en het interne skelet is goed zichtbaar. Een nieuwe ronfvis van
140 miljuen jaar oud
in Teylers Museum
Op 22 juni 1996 heeft Teylers Museum een prächtige fossiele vis (afb. 1)
ten geschenke gekregen van de heer Vennemann uit Bosenberg, Duitsland. Het is een fossiel
dat gevonden is in de lithografische kalksteen van Solnhofen, Beieren. Het museum bezit een
wereldberoemde Solnhofencollectie, bestaande uit planten, ongewervelde dieren als kwallen,
weekdieren (o.a. ammonieten en inktvissen), geleedpotigen (o.a. verschillende soorten kreef-
ten, krabben, insecten en spinnen), stekelhuidigen (zeesterren en zeeleiies) en gewervelde dieren,
waaronder vissen, vliegende reptielen, verschillende soorten reptielen (o.a. krokodillen en
hagedissen) en een exemplaar van de eerste vogel, Archaeopteryx lithographica (zie Teylers
Magazijn 4, 23, 27, 28 en 47). De nieuwe aanwinst is een welkome aanvulling op de omvang-
rijke verzameling vissen.
De vis is een exemplaar van de soort Caturus
furcatus. Hij is van kop tot staart
65 cm lang. Dat is voor deze soort tame-
lijk groot, meestal zijn exemplaren van
Caturus furcatus niet veel langer dan 40
tot 50 cm.; het grootste exemplaar in Teylers
Museum was tot nu toe zo’n 30 cm.
lang. De borstvin, de rugvin en de staart-
vin zijn prächtig bewaard gebleven. De
staartvin is nagenoegonbeschadigd. Het
is goed te zien dat de staart enigszins
asymmetrisch gevorkt was; de bovenste
staartlob is iets langer dan de onderste
In de moerassen van de Verenigde Sta-
ten leeft wel een vis, Amia calva (afb. 2),
die nauw verwant aan Caturus furcatus
is. Bepaalde delen uit de schedel van
deze twee soorten komen met elkaar
overeen en ze zijn waarschijnlijk uit een
gemeenschappelijke voorouder geévolu-
eerd. Beiden behoren tot een type vis dat
vooraf ging aan de vissen die we nu kennen.
Met name kenmerken als de afwe-
zigheid van complete en verbeende wer-
vels, het type schubben, de anatomie
van de kop en de staart zijn vergeleken
met de huidige vissen primitief. Huidige
vissen hebben complete, verbeende wer-
vels, missen de chorda en hebben dünnere
schubben. In de schedel is bij moderne
vissen onder andere de bovenkaak
veel beweeglijker, waardoorvoedsel door
een zuigbeweging makkelijker kan worden
opgenomen. Vissen als Caturus für
catus kunnen alleen maar een prooi grij-
pen, maar niet tegelijkertijd een
zuigbeweging maken. De bouw van de
staart van recente vissen verschilt veel
van die van Caturus furcatus. Bij Caturus
2. Amia calva, de nog levende vernante van Caturus furcatus.
lob. De losse vinstralen waaruit de vinnen
zijn opgebouwd en de fijne vertak-
kingen van de stralen zijn duidelijk waar
te nemen. In het midden van de vis ligt de
wervelkolom. Die bestaat niet uit een
aaneenschakeling van ronde, compacte
wervels, zoals: bij de huidige vissen,
maar uit twee losse helften die aan de bo-
ven- en onderzijde van een centrale
kraakbeenachtige buis (chorda) ge-
plaatst zijn. Deze ‘halfwervels’ zijn met
name in de voorste helft duidelijk zichtbaar.
De chorda fossiliseert niet en is
dus niet aanwezig. De doornuitsteeksels
aan de bovenkant van de halfwervels en
het interne skelet van de rugvin zijn ook
mooi bewaard gebleven. Het hele fossiel
is bedekt met fijn geornamenteerde
schubben. De kop is niet zo mooi gefos-
siliseerd als de rest van de vis. Door de
vorming van calcietkristallen is een groot
deel van de kopbotten verloren gegaan.
Helemaal voorin de bek zijn nog een aan-
tal scherpe tanden van de bovenkaak bewaard
gebleven.
Caturus furcatus is aan het eind van het
Jura-tijdperk, 140 miljoen jaar geleden,
uitgestorven. Er bestaan ook geen d®
recte afstammelingen meer van deze vis.
—
3. Skelet van Caturus furcatus (boven) en een baars (onder). De baars heeft een veel beweeglijker bovenkaak,
verbeende wervels en een symmetrisch staartskelet.