
Tijd en leven:
De mens heeft zieh altijd al bezig gehouden met het vraagstuk van
zijn eigen oorsprong. Zowel In religies als in het natuurwetenschap-
pelljk denken zoekt men een antwoord op de vraag: ‘Hoe zijn wlj
ontstaan?’. Dit artlkel geeft een overzicht omtrent de ontwlkkeling
in het natuurwetenschappelljk denken en de huldige stand van za-
ken betreffende de evolutie van de mens. Deze bijdrage is gevisu-
aliseerd op de tentoonstelling Tijd & Leven die tot en met 10 no-
vember in de nieuwe zaal van Teylers Museum te zien Is. van de mens
2. Schedelkapje dat
Dubois in 1891 aan de
oeverwand van de So-
lorivier bij het dorpje
Trinil op Java vond.
EUGENE DUBOIS (1858-1940) De Nederlander
Eugène Dubois kan beschouwd worden als de grondleg-
ger van de paleo-anthropologie, de wetenschap die zieh
met de fossiele mens bezighoudt. Dubois werd in 1858
te Eysden (Zuid-Limburg) geboren. Twee jaar eerder was in het
Neanderdal een schedel met zware wenkbrauwbogen gevonden,
maar met een herseninhoud even groot als die van de huidige
mens. Op grond van die herseninhoud werd de Neandertaler beschouwd
als een mens, hoewel misschien een beetje primitief.
Een jaar later (1859) publiceerde Darwin zijn beroemde boek
On the origin o f species, waarin hij de evolutietheorie uiteenzette.
Deze theorie houdt in dat door een geleidelijke ontwikkeling de
ene soort uit de andere soort kan ontstaan. Het belangrijkste
mechanisme achter deze veranderingen is de natuurlijke selectie.
Men trok hieruit de conclusie dat er geen scheiding is tussen de
mens en de apen. Dubois groeide dus op in een période, waarin
hevig gediscussieerd werd over de evolutietheorie, met name de
evolutie van de mens.
Dubois, die medicijnen studeerde, werd gegrepen door het idee
zelf fossielen van de zogenaamde missing link’ (overgangsvorm
tussen een aapachtige voorouder en de mens) te gaan zoeken,
omdat volgens hem alleen dergelijke fossielen het bewijs kon-
den leveren dat ook de mens aan evolutie onderhevig is. Maar
waar moest je dergelijke fossielen zoeken? Darwin had gesteld
dat de voorouders van de mens hun vacht in een tropisch kli-
maat verloren moeten hebben. Wallace, die gelijktijdig met
Darwin een evolutietheorie had gepubliceerd, had erop gewe-
zen dat het onderzoek zich zou moeten concentreren op die ge-
bieden, waar de tegenwoordige mensapen (gorilla, chimpansee,
orang-utan en gibbon) leven. Nederlands-Indië was voor Dubois
een geschikt gebied, omdat het voldeed aan de voorwaar-
den die door Darwin en Wallace genoemd waren. Bovendien
was het voor hem gemakkelijk toegankelijk, omdat het toender-
tijd tot onze koloniën behoorde. Dubois tekende als officier van
Gezondheid bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger en
1. Dubois (links met ringbaardje midden op trap) tekende als officier van Gezondheid bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger en vertrok in 1887 naar Indië.
vertrok in 1887 naar Indië, waar hij op Sumatra werd gestatio-
neerd. Daar begon hij in grotten naar fossielen te zoeken.
In 1889 kreeg Dubois een fossiele mensenschedel toegezonden,
die gevonden was bij Wadjak op Java. Weliswaar was dit een
schedel van een moderne mens, maar hij behoorde duidelijk tôt
een ander ras dan de tegenwoordige bewoners van Java. In 1890
besloot Dubois zijn onderzoek op Java voort te zetten. In de zo-
mer van 1891 begon hij opgravingen in een zeer rijke vind-
plaats: de oeverwand van de Solorivier bij het dorpje Trinil. Te
midden van een Pleistocene fauna werd hier in september van
datzelfde jaar een bovenkaakskies gevonden. In eerste instantie
schreef Dubois deze kies toe aan een mensaap, namelijk een
chimpansee (Anthropopithecus; anthropos=mzns, pithecus=aap).
Een maand later werd in dezelfde vindplaats, in dezelfde laag
een schedelkapje gevonden met een herseninhoud die lag tussen
die van de mens en van de mensapen. Dubois rekende ook dit
fossiel tôt de Anthropopithecus. In augustus 1892 werd, weer in
dezelfde vindplaats en dezelfde laag, een dijbeen gevonden dat er
zeer menselijk uitzag en waaraan je kon zien dat het individu
waaraan het toebehoorde rechtop had gelopen. Dubois voegde
nu de kies, het schedelkapje en het dijbeen samen en kwam in
1893 tôt de overtuiging dat hij niet met een mensaap te doen
had, maar met een aapmens: een schakel tussen mensapen en
mensen. Hij draaide de eerder gegeven geslachtsnaam (Anthropopithecus)
om en kwam zo tôt Pithecanthropus erectus (de rechtopgaande
aapmens), tegenwoordig Homo erectus genoemd. Na heftige
discussies wordt het idee dat de mens aan de evolutie deel
nam geaccepteerd. Men gaat bewust opzoek naar overgangsvor-
men tussen mens en aap.
LATERE VONDSTEN In 1924 kreeg Raymond Dart een fossiele
schedel in handen afkomstig uit de groeve Taung in Zuid-
Afrika, die hij beschouwde als een overgangsvorm. Hij noemde
deze vorm Australopithecus africanus. Op grond van de kenmer-
ken van de schedel suggereerde Dart dat het wezen rechtop had
gelopen. Deze suggestie werd bevestigd door Broom, die ook
dergelijke schedels vond, maar tevens een bekken die aantoonde
dat de individuen rechtop hadden gelopen. Naast de graciele
Australopithecus africanus vond Broom een robuuste vorm die
hij de naam gaf van Paranthropus rohustus.
In 1959 had Mary Leakey, de vrouw van Louis Leakey in Oldu-
vai, Oost Afrika, een schedel gevonden die sterk leek op de robuuste
Paranthropus rohustus. In dezelfde afzetting werd ook een
‘living floor’ met stenen werktuigen gevonden. Leakey weigerde
te geloven dat Paranthropus de maker van de werktuigen was.
Hij concludeerde dan ook dat de Olduvai-schedel niet van Paranthropus
was en creeerde een nieuw genus om duidelijk aan te
geven dat het een vroege mens was. Hij noemde de vondst Zin-
janthropus boisei (Zinj is de oude naam voor Oost-Afrika, anth-
ropos betekent mens). Toen echter in de buurt van de ‘Zinj li