
Kwastvinnigen
Over vissen die aan wal stappen
Vanaf 1 maart 1996 wordt in het nieuwe Boekenkabinet een tentoon-
stelling gehouden over de vissen van Solnhofen. Centraal in deze ex-
positie Staat een kwastvinnige vis, de Libys superbus van de firma
Cemtac BV, een cementfirma uit Enschede die deze vis aan Teylers Museum
in bruikleen heeft gegeven. De rol die de kwastvinnige vissen in de
evolutie hebben gespeeld wordt belicht in dit artikel.
FOSSIELEN EN EVOLUTIE Mensen hebben
zieh al lang verwonderd over fossielen
en soms beseft dat dit ooit levende we-
zens zijn geweest. Dat veel van deze
planten en dieren soms al lang geleden
moeten zijn uitgestorven, drong zo’n
200 jaar geleden door. Men zocht eerst
de oorzaak van dat uitsterven in de
Zondvloed. Door het bestuderen van
fossielen kreeg men langzamerhand
een beeid van meerdere tijdperken, die
tientallen tot honderden miljoenen jaren
duurden, waarin plant- en diersoorten
konden veränderen van 'eenvoudig' tot
zeer complex.
Eencellige planten, zoals algen, ontwik-
kelden zieh via eindeloos veel tussen-
vormen tot appelboom of orchidee, een-
cellige dieren, zoals amoeben, tot
ooievaar of mens.
Om te weten hoe dit ontwikkelingspro-
ces of evolutie is verlopen vergelijkt
men recent levende soorten met elkaar
en bestudeert men fossielen. De weten-
schap die zieh met fossielen bezig
houdt is de paleontologie. Paleontolo-
gen hebben soms hele evolutielijnen
kunnen ontraadselen. Zo is bijvoorbeeld
de evolutielijn van de 40 miljoen jaar
oude voorloper van het paard tot aan
het recente paard na bestudering van
fossielen min of meervastgesteld. Het
paard is geevolueerd van een drietenig
bosdier tot het eentenig vlaktedier dat
we nu kennen.
In veel van die evolutielijnen ontbreken
echter schakels, want de meeste tus-
senvormen zijn uitgestorven, fossielen
zijn schaars en geven bovendien geen
compleet beeid. Dit omdat veel organen
niet of nauwelijks fossiliseren.
1. Libys superbus, de
kwastvinnige vis van
de firma Cemtac bv.
m i
2. De aarde voor de zondvloed (uit: Louis Figuier, La Terre avant le Deluge, Parijs 1864).
WERELDNIEUWS: EEN LEVEND FOSSIEL
Algemeen is nu aanvaard dat het leven
in zee moet zijn ontstaan en zieh de
längste tijd daar heeft ontwikkeld, met
als 'hoogste trap’ de vissen. Er moet
daarna een vis zijn geweest die de stap
naar het land waagde. Twee groepen
vissen kwamen in aanmerking de voor-
ouder van de viervoeters op het land te
hebben geleverd: longvissen die, door
hun longte gebruiken, een lange Periode
van droogte konden overleven, en
kwastvinnigen, die vinnen hadden die
wat aan pootjes doen denken.
In 1930 werd het fossiele skelet gevon-
den van een zeer primitieve amfibie uit
het Boven Devoon (zo'n 370 miljoen
jaar geleden), een soort wandelende
vis, de Ichthyostega. Na bestudering
van de schedel, de tanden en de pootjes,
kwam men tot de conclusie dat
deze organen het meest overeenkwa-
men met die van een kwastvinnige vis.
De paleontologen hadden echter vastge-
steld dat de laatste kwastvinnigen in
het Boven Krijt, zo’n 65 miljoen jaar geleden,
waren uitgestorven.
In 1938 werd er echter bij de Comoren
een levende kwastvinnige vis gevangen,
een Coelacanth. Dit was wereldnieuws.
Dieren die zeer oude levensvormen ver-
tegenwoordigen noemt men wel levende
fossielen. Het bleek dat dit levende fos-
siel nauwelijks verschilde van zijn fossiele
voorgangers. De nu nog levende
Latimeria chalumnae verschilt bijvoorbeeld
Heel weinig van de fossiele Libys
superbus uit de Boven Jura, die zo’n
150 miljoen jaar oud is. Beide zijn coe-
lacanthen.
DE VEROVERING VAN HET LAND IN HET OLD RED’
De gezamenlijke voorouder van amfi-
bieen, reptielen, vogels en zoogdieren,
is echter geen Coelacanth geweest,
maar waarschijnlijk een Rhipidist, een
ander type kwastvinnige. De jongste fossielen
van deze kwastvinnigen stammen
uit het Perm en zouden al zo’n 280 miljoen
jaar geleden zijn uitgestorven.
De Rhipidist, die voor het eerst de wal- .
kant beklom, leefde in het Devoon net
als Ichthyostega.
Die eerste stap kon pas gezet worden
door de kwastvinnigen in dat Devoon,
zo’n 350 miljoen jaar geleden, omdat er
toen pas voldoende zuurstof was. Dit
tijdperk werd in Engeland ook wel naar
de 'Old Red Sandstone’ genoemd, naar
het gesteente dat in die tijd in een immens
zoetwatermeer is gevormd op de
piek waar toen nog Schotland, Groen-
land en Canada aan elkaar vastzaten.
Deze rode zandsteen wijst op een be-
langrijk verschijnsel, namelijk het aan-
wezig zijn van veel zuurstof in de atmo-
sfeer. Het ijzer in de zandsteen is
verroest en kleurt de zandsteen rood.
Er was tijdens .het Devoon niet alleen
genoeg zuurstof gevormd om ijzer rood
te kleuren maar ook voor planten en dieren
om te ademen. Bovendien is in die
tijd het ozonschild opgebouwd. Het normale
zuurstofgas dat wordt ingeademd,
wordt in chemische termen uitgedrukt
als 02. Dit betekent dat in dit gas de
zuurstof tweevoudig is gebonden. Ozon
is drievoudig gebonden zuurstof, dus
03. Deze verbinding wordt gevormd boven
in de atmosfeer, maar alleen als er
genoeg zuurstof voorhanden is. Deze
ozonlaag heeft de eigenschap het ultraviolette
(UV) licht van de zon tegen te
houden. Organismen op het land worden
dan niet meer bedreigd door deze
zeer schadelijke UV-straling. Zo’n be-
schermend ozonschild is dus een voor-
waarde voor leven op het land.
De 'Old Red Sandstone’ is een van de
belangrijkste vindplaatsen van fossielen
en dan vooral van zoetwatervissen uit
het Devoon. Veel van wat we weten over
het Devoon is bestudeerd aan de hand
van fossielen uit de 'Old Red’. Zöveel
zelfs dat meerdere auteurs de stap naar
het land laten zetten aan de oevers van
dat meer uit wel heel oude tijden.
Dat grote zoetwatermeer dat op den
duur wemelde van de rhipidisten was
omzoomd met primitieve varens en
wolfsklauwen. Dit waren planten die nog
met hun wortels in het water stonden
en met hun Stengels en voortplantings-
3. Latimeria chalumnae, de coelacanth die in 1938 is gevangen bij de Comoren.