
Kik ke r t in de handen van een nieuwe ‘A lgemeene
theoretische le erschool v o o r jonge historieschilders’.
D e auteur stelt v o o r dat de leerlingen z ieh bekwamen
in vak k en als: esthetica, mythologie, geschiedenis,
anatomie en perspectiefleer.10 Uiteraard vormen ook
tekenlessen een belangrijk onde rdeel van de beoogd e
opleiding. Om het gémis aan antieke voorb e e ld en te
compenseren zou de académie moeten beschikken
over e en kabinet met gipsafgietsels. In het tekenen
v an gez ichtsuitdrukkingen zöu d en de leerlingen zieh
kunnen bekwamen d o o r te werken naar ingehuurde
toneelspelers.
D e auteurs v an d e drie overige verhandelingen d ie in
d e zelfd e band versehenen, delen in essentie Kikkerts
opvattingen. Adria an van d er Willigen, d ie later
samen met V a n E ynd en een belangrijk schilders-
le xico n z o u publiceren, wenst oo k een speciale
académie te stichten v o o r de historieschilderkunst.
Jacob van Manen Adriaansz en François X a vie r
Burtin zo ek en de oplossing in het verbe teren van het
bestaande kunstonderwijs.11
Kikkerts specialistische opleid ing is er noo it gekomen
en de d o o r Willem i gestichte Koninklijke Académie
w e e k in v e e l opz ichten a f van h e t d o o r hem
geschetste profiel. T o t teleurstelling van generaties
kunsttheoretici is hier te lande nooit sprake geweest
13. Stenops kukang van historieschilderkunst op een wijze en op het
Litho door Hermann niveau zoals dat in het buitenland gewo on was, de
Schlegel, metdehand staatsbemoeienis ten spijt. T o c h lijken de geschriften
ingekleurd (Verh. van Kikkert, V a n E yn d en en anderen wel enig effect
TTGXXV, 1849) te heb ben gehad op h e t o o rd eel over de schilderkunst.
Z o is in de Algemene Konst- en Letterbode van
1854 te le zen dat de kunst op een hoger niveau Staat
dan circa 30 jaar daarvoor dankzij de samenwerking
tussen de kunsten en de wetenschappen.’ 2 D a t d eze
mening werd gede eld d oo r T eylers Tw e ed e
G enoo ts ch ap toont de Erepenning, die de
personificaties van de v ijf vakgebieden v erbe eld t en
hun onderlinge samenwerking als motto voert.
D e schilders z e lf tenslotte vervolgden ongestoord hun
eigen v ertrouw de pad. Evenmin zijn er aanwijzingen
dat het pub lie k en de verzamelaars de onvrede van de
kunsttheoretici deelden.
D e vraag van 1845
Hermann Schlegels bek roond e inzending op de vraag
v an 1843 behande lt d e vereisten waaraan natuur-
historische afbeeldingen moeten v o ld o en om zowe|; 1
de geleerde als d e kunstkenner te behagen.’ 3 In de
geest van T e y le r gaan kunst en wetenschap hier
samen. Schlegel s ch reef de verhandeling in de vorm
v an een hand leid ing v o o r de tekenaar omdat er op dit
g ebied nog niet iets soortgelijks bestond.
D e afbeeldingen van vogels, zoogdieren, planten en
fossielen die tot in Schlegels tijd waren vervaardigd
v o ld ed en volgens hem geen van alle aan de doel-
stelling van natuurhistorische afbeeldingen. D e
kunstenaars had den zieh namelijk ertoe laten
verleiden, het 00g van de b esch ouwer te behagen,
terwijl de tekeningen gehee l in dienst staan van de
aan de natuurwetenschappen. D i t g old zelfs v o o r een
beroemd plaatwerk als The Birds o f America (Londen
1826-1840) van John James A u d u b o n en de kleurrijke
waterverftekeningen van A e r t Schouman naar de
d ieren in de bonte menagerie van Stadhouder
W illem v.
E en middenweg zoek en d tussen artistieke vrijheid
enerzijds en natuurhistorische getrouwheid
anderzijds, geeft de auteur zijn praktische
aanwijzingen. D e h oofd groepen van het dierenrijk, de
planten en de fossielen komen in afzonderlijke
hoofd stukken aan bod. Daarbij w ord t telkens
nagegaan welke grafische techniek (litho, ets,
kopergravure) het beste aansluit bij het karakter van
het onderwerp. O o k het gezichtspunt van de
kunstenaar moet er toe bijdragen het karakter van het
onde rwerp te treffen. Individuele trekken o f tekenen
van verval van de d ieren mögen niet overgenomen
word en om zo de algemene soort zo zuiver mogelijk
w e e r te geven. Walvissen word en bijvoorbeeld het
liefst ’zwev end ’ afgebeeld; dit is echter niet eenvoudig
omdat zij altijd aangespoeld op het Strand
aangetroffen w ord en en dan al g ede eltelijk ingezakt
zijn.
D o o r de auteur z e lf vervaardigde afbeeldingen
ondersteunen zijn betoog. D e op Java le vend e Stenops
kukang b ijvoorbeeld werd d o o r hem zo schilderachtig
als de wetenschap toestaat getekend naar een levend
exemplaar. (afb. 13)
Tenslotte leverden gekleurde afbeeldingen veel
Problemen op. D e in Schlegels tijd bestaande
technieken om kleurenplaten te drukken waren
geschikt v o o r kunstwerken, maar konden niet de
natuurgetrouwe nuances weergeven waaraan de
wetenschapper behoefte had. H e t handmatig
inkleuren van de prenten was dan nog de beste
oplossing, o o k al waren het in het algemeen ‘zeer
jongelieden o f v rouwen’ die dit w e rk voor weinig geld
deden.
N a de drie hier b esproken verhandelingen duurde het
ruim vijftig jaar voord a t er w e e r een bekroning
volgd e.14 H e t b lijvend voorkomen van grote
intervallen tussen bekroningen neemt niet w eg dat
dankzij de activiteiten van Teylers Tw e ed e
G enoo ts ch ap een aantal belangrijke verhandelingen
tot stand zijn gekomen.
F. van d er V e ld en
No ten
r. Z ie het openingsartikel in TeylersMagazijn 24 (1989)
en vervolgens: 26 (1990), 33 (1991), 34 (1992) en 37
(1992). D e b ek roond e verhandelingen werden
gepub liceerd in: Verhandelingen, uitgegeven doo r
Te y le r ’s Tw e e d e G enoo ts ch ap v (1787), xvn (1809) en
x x v (1849).
2. Z ie de b r ie f van V a n E yn d en aan T T G , 2 mei 1786
(Archief Teylers Stichting, inv.nr. 1412).
3. D it g ebeurde in 1796, 1801, 1802, 1807 en 1813.
4. Teyler'1778-1978. Studies en bijdragen over Teylers
Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest,
Haarlem/Antwerpen 1978, p.96.
5. Z ie d e notulen van TTG, 24 ok tob e r 1783 (ATS,
inv.nr. 1382).
6. N o tu len van T T G , 3 juni 1.785., waarin een afschrift
van de b r ie f van Le stevenon aan T T G (inv.nr.: T A
1412).
7. D e drie auteurs zijn Adriaan van d er Willigen,
Jacob van Maanen Adriaansz (beiden zilver) en
François X a vie r Burtin (niet bekroond).
8. Z ie v o o r de geschiedenis van de historieschilderkunst
in Nederland d e tent. cat. Het
Vaderlands Gevoel., Amsterdam, Rijksmuseum,
24-3/25-6-1978.
9. Z ie de doo r het genootschap gemaakte notities bij
de beoordelingsronde (ATS, inv.nr. 1526).
10. In verband met de esthetica word en met name
G e rard d e Lairesse, Samuel van Hoogstraten, Karel
van Mand er en Roger de Piles genoemd.
1 1. Roe land van E ynd en en Adria an van d er Willigen,
Geschiedenis der Vaderlandsche schilderkunst, 4 delen,
Haarlem 1816-1840. Jacob van Maanen Adriaansz
stelt v o o r d e kunstenaars van het bestaande hoger
onderwijs mee te laten profiteren d o o r belangrijke
v ak k en zoals de geschiedenis v an de O u d h e id
voortaan in de Nederlandse taal te doceren.
Daarnaast zou d en er meer b reed toegankelijke
basisopleidingen in de vorm van tekenscholen
opgericht moeten worden. François X a vie r Burtin legt
voornamelijk nad ruk op dit laatste punt.
12. Algemene Konst- en Letterbode 1854, l> P-7Ö.
13. Schlegel was een belangrijk dierkundige. Hij
vervaardigde z e lf de 3 62 v eel geroemde platen voor
zijn De vogels van Nederland (1854-185 8).
14. M e t Die Handzeichnungen Rembrandts le verde
Cornelis Hofsted e de G ro o t in 1897 e en belangrijke
bijdrage aan de Nederlandse kunstgeschiedenis. Verh.
TTG N ieuw e reeks vu (1906).