
Noten
1. Z ie o o k G . van d er Meer, Academia Franekerensis
in nummis, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 73
(1986), p. 116-120.
2. Beschrijving van Nederlandsche Historie-Penningen ten
vervolge op het tverk van Mr. Gerard van Loon (verder
afgekort als Vervolg Van Loon), 9e stuk, Amsterdam
1863, p, 264. D it tiendelige w e rk is geschreven doo r
v erschillende auteurs, in steeds wisselende
samenstelling, die hun bijdragen niet signeerden.
3. Vervolg Van Loon nr. 623.
4. Vervolg Van Loon, p.265.
P Vervolg Van Loon nr. 623*, plaat 74.
6. Vervolg Van Loon, p. 265, noot 1.
7. D e H e e r F A Nelemans was zo v r iendelijk mij de
gegevens o v e r V a n d er Mare k en V e r schuir te
verschaffen.
8. Overgenomen, met enige aanpassingen, uit De
Beeldenaar 1984, p. 207-210.
9. Herbe r t J.-Erlanger, Origin and Development o f the
European Prize Medal to the End o f the xvuith Century,
Haarlem 1973, p. 72-96 (door T eylers Tw e ed e
G en oo tschap b ek roond e verhandeling).
10. Vervolg Van Loon nr. 843. E en overzicht van de
geschiedenis van d e Groningse Acad emie is te vinden
in: E. J. Diest Lorgion, Geschiedkundige beschrijving der
stad Groningen, Groningen 1837,11, p. 414-425;
Groninger Volksalmanak 1922, p. 68 e.v. en 1924, p. 210
e.v. D e laatste twee referenties dank ik aan Mw. drs
E .AJ. B oiten te Groningen.
1 1 . De Wapenheraut 6 (1902), p. 107-108 en h i .
12. Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 1 (1914), p.
17-18, 25-26.
13. M.T.C.F.N. C omte Nahuys, Histoirenumismatique
du royaumedeHollande, etc., Amsterdam 1858, p. 9-10.
D e modellering v an d e figuren op beide penningen
v ertoont een frappante gelijkenis.
14. G . van d er M eer, Prijspenningen van Nederlandse
geleerde genootschappen in d e achttiende eeuw,
Documentatieblad van de Werkgroep Achttiende Eeuw
x v / i, 57-58 (1983), p. 1-19.
15. D e penning w erd vo o r T eylers Museum
aangekocht d o o r d e conservator Th. M. Roe st op de
veiling van 18 novemb er 1886 doo r G . Theod. B om &
Zoon, u it de nalatenschap v an G . Theod. B om zelf,
v o o r /3 ,50 (cat. nr. 1264).
16. Ir. F.A. Nelemans verschaffe mij d eze gegevens.
17. Groninger Volksalmanak 1922, p. 81.
18. J. Dirks, Beschrijving der Nederlandsche o f op
Nederland en Nederlanders betrekking hebbende
penningen.,.1813-1863, Haarlem 1889,11, nr. 6 17 (door
Teylers Tw e e d e G en oo tschap bekroond e
verhandeling).
19. D i t is de signatuur van de Amsterdamse
medailleur M.C. de Vries jr. (1807-1883).
20. J. Dirks, o.e., 1, p. 112 -114 .
De prijsvragen en Verhandel ingen van
Teylers Tweede Genootschap 1781-1866
(VI): tekenkunde
Teylers Tweede Genootschap is in 1778 opgericht met het oogmerk de
kunsten en wetenschappen te bevorderen. Het Genootschap behelst de
volgende vijf disciplines: natuurkunde, dichtkunde, historiekunde,
penningkunde en teken- en schilderkunde. Aan het einde van de 18de en het
begin van de 19de eeuw was het uitschrijven van prijsvragen een gangbaar
middel om kennisvergroting op allerlei gebied te stimuleren. De door Teylers
Tweede Genootschap bekroonde verhandelingen werden gepubliceerd in
twee reeksen, waarvan de eerste in 28 delen het licht zag tussen 1781 en
1866. Teylers Magazijn besteedt in een aantal artikelen aandacht aan de
bekroonde inzendingen uit de eerste serie. In deze zesde en laatste bijdrage
worden de bekroonde prijsvragen besproken die vallen binnen de teken- en
schilderkunde.1
Tekenkundige Jeden
H e t is niet d uid elijk vast te stellen wie van de zes
eerste leden waaruit het college bestond mede zitting
namen v o o r de discipline van de tekenkunde.
Aanvankelijk waren allen amateurs, behalve de
natuurkundige Martinus van Marum. V an Cornelis
E lo u t is b ek en d dat hij een prentenverzameling bezat
en Josua Teissèdre l’A n ge hield zieh niet alleen bezig
met literatuur maar o o k met kunst. Jean G ijsbert
D e ck e r en W illem A nne Le stevenon hadden
eveneens een grote interesse vo o r dit gebied. D e
laatstgenoemde v erzamelde z e lf en kwam tijdens een
reis doo r Italië d e uitzonderlijke collectie tekeningen
v an Christina van Zw ed en op het spoor die tot op de
dag van vandaag het paradepaardje van de
Kunstverzamelingen v o rm t
N a 1790 w e rd bij de ledenbenoeming onder invloed
van de gezaghebbende V an Marum echter steeds
meer nad ruk gelegd op de natuurwetenschappen. D e
v eranderde samenstelling van het college zou
. Hetmetgoud
van Roeland van
Eynden onder het
motto Ars longa vita
brevis. Hetgeschrift
bond van het
genootschapslid
Lestevenon ‘gemarteld,
aangetast en
afgeknabbeld ‘ (Archief
Teylers Stichting
inv.nr. 1408)
Ü
gevolgen heb ben vo o r de prijsvragen v o o r de
- tekenkunde.
Prijsvragen
O o k wie de prijsvragen opstelde is niet altijd
duidelijk. In ieder geval komt Lestevenon uit
archiefstukken van het G enoo tschap naar voren als
e en initiatiefrijk ‘tekenkundig’ lid gedurende de
beginperiode. Hij b ed acht de eerste vraag van 1782
en d e ed een aantal voorstellen om het geldbedrag op
een andere wijze aan de kunsten ten go ed e te laten
komen v o o r het geval er geen bekroning zou volgen.
O o k kenners buiten het G enoots chap werden
geraadpleegd; Roe land van Eynden, de prijswinnaar
v an de eerste vraag, w erd v erzocht een aantal nieuwe
tekenkundige vragen te bedenken. O o k wild e het
G enootschap zijn mening weten over d e historische
vraag met betrekking tot de geloofwaardigheid van
H erodotus (1785).2 D e reactie van V an E ynd en op
d e ze verzoeken is helaas onbekend.
D e voorrang die binnen h e t G enoo tschap aan de
natuurwetenschappen werd gegeven b enade elde met
name de teken- en de penningkunde. In 1796 en
opn ieuw in 1801 v erzochten de led en Directeuren
zelfs om in het vervo lg g een prijsvragen meer u it te
h oev en schrijven v o o r d eze twee vakgebieden.
Hieraan werd geen gehoor gegeven daar vrees
bestond voor een te grote homogeniteit v an het
Tw e e d e Genootschap. W e i verle enden Directeuren in
totaal v ijf maal ‘incid enteel’ toestemming om
prijsvragen b innen de twee disciplines te vervangen
d o o r natuurkundige vragen.3
E en van d e redenen vo o r h e t beklag van de
genootschapsleden was de geringe respons op de
prijsvragen. D it p robleem gold overigens in mindere
mate oo k .v o o r d e andere vakgebieden. H et
amateurisme van d e leden was hieraan w e llich t debet.
D e v aak b red e vraagstelling zou ertoe kunnen hebben
bijgedragen dat maar weinigen zieh g eroepen v oeld en
het vereiste encyclopedische antwoord op schrift te
stellen.4 V o o rb e e ld en van dergelijke vragen zijn: De
geschiedenis van degraveerkunst (1821, herhaald in
1840), De stand van de kunsten voor de aanvang van de
zestiende eeuw (18 3 2) en De invloed van de
kerkhervorming in Nederland op de schilderkunst en op de
beeidende kunsten (1851).
G ed u ren d e de 85 jaar die d e hier te behande len
eerste reeks van Teylers Verhandelingen beslaat
(1781-1866), w e rd en e r voor de tekenkund e niet meer
dan 1 3 prijsvragen uitgeschreven. O p slechts drie van
d eze vragen kwamen inzendingen binnen die
b ek roon d werden. Tw e e van de succesvolle
prijsvragen had den een actuele betekenis; zij sloten
b e id e aan op de toen algemeen heersende
verontrusting over de stand van d e nationale
schilderkunst en verlangden richtlijnen vo o r een