
en eenige geleve rde Médaillés, op order van zekere
H e e r Gerla cius ten b eh o e v e van gemelde Accademis;
en tot verkrijging van w e lk e sch u ld v e e l moeyte is
gedaan’. D ie moeite werd b eloond, want onde r de
uitgaven komt op 8 januari 1810 de volgende post
voor: ‘betaald, aan de G eb roed e r s Pierolet, Bennewitz
en Bonebakker, silversmits, v o o r een geel slangehout
kistje, waarin 12 zilvere T h e e Lepeltjes, etc., met
overleg d er E rv en present gedaan aan een H e e r te
Groningen, wegens gedane Diensten, vo o r het
invorderen van die schuld, onder den datum van 29
De cem be r 1809 vermeld, bij quit(antie),/6i.5.-\ D e
Stempels zijn blijkbaar besteld doo r G erhard Regnier
Gerlacius, Ontvanger Generaal te Groningen, in 1806
een d er zes dire cteuren van de Académie.11
Z oals meestal bij dergelijke prijspenningen het geval
is, geeft de voorzijd e een b e e id van d e vak k en die op
d e Groningse A cadémie w e rd en onderwezen. Als
Symbolen v an schilderkunst fungeren het borstbeeld
v an d e beroemde s childer u it de O udhe id , Apelles, op
een voetstuk, versierd met het wapen van de
provincie Groningen, en een palet met penselen. H e t
b orstbeeld symboliseert tegelijkertijd de beeldhouw-
k u n s t O p de grond ligt een v e l tekenpapier en een
passer. A an de andere kant van het voets tuk staan
v oorwe rpen die b etrekking heb b en op de
zeevaartkunde, namelijk een globe, e en paslood en
e en scheepskijker. D e b ouw kun s t en de wiskunde,
tenslotte, word en uitgebeeld d oo r een afgeknotte
kolom, waartegen een tekenplankje rust, volge tekend
met meetkundige figuren. E en gehelmde v rouw in
antieke kledij, ongetwijfeld Minerva voorstellend,
h ou d t met haar linkerarm beschermend een schild
b o v en al d eze Symbolen. M e t haar andere hand reikt
zij een aantal aan linten hangende penningen uit aan
een gevleu geld naakt k ind dat een vlam op zijn h oo fd
draagt. E en dergelijke" vlam w e rd in de 18d e eeuw
meermalen gebruikt als attribuut van d e Ver lichting
d o o r het V e rn u ft (soms 00k d oo r de zuivere
Godsdienst, maar dat is hier niet van toepassing). H e t
knaapje leegt een offerschaal op een drie vo et met een
brandend offer, als teken van dankbaarhéid. H e t
omschrift luidt: Acad émie van Teeken- Bouw- en
Zeevaardkund e, en de tekst in de afsnede: te
Groningen opgericht 1798. O p de k eerzijde is ruimte
v o o r h e t graveren van d e naam van de prijswinnaar,
binnen een krans van eikebladeren.
D e penning is niet d o o r H oltzh e y gesigneerd.
Wa arschijnlijk is d it te verklären u it de
omstandigheid dat hij in 1806, toen de Stempels
gemaakt werden, 80 jaar ou d was en dat zijn hand
toen niet vast genoeg meer was vo o r dat precisiewerk.
A ls assistent had hij sinds 1799 in dienst D a vid van
d er K e llen (1764-1825), de latere stempelsnijder bij ’s
Rijks M unt te U t r e ch t V an d er Ke llen w ord t
verschillende malen genoemd in de rekening van
ontvangsten en uitgaven, b.v. bij de uitbetaling van
achterstallig lo on als ‘graveerder’ en bij d e betaling
v o o r de 33 nachten en 12 zondagen waarop hij, ter
aflossing van andere bedienden, aan H oltzh e y ’s laatste
z iekb ed gewaakt had (à raison van een gülden voor •
ied ere nacht en ied ere dag). In 1806 had V an der
K e llen 00k, onde r leiding van Holtzhey ,
proefstempels gemaakt v o o r de portretzijde van
munten v o o r L o d ew ijk Nap ole on .12 Tev ens had hij in
dat jaar de Stempels g esneden voor een penning ter
herinnering aan het jubileum van de Renswoudse
Stichtingen.13 D e ze Stempels zijn goed gelukt, en 00k
later h e e ft V a n d er Ke llen zieh als een uitstekend
graveur leren kennen. H e t lijkt dan 00k waarschijnlijk
d a t hij het was die in 1806 de Stempels v o o r de
Groningse A cadémie heeft gemaakt, onder H oltzh e y ’s
toezicht, waarbij zijn werkgever vermoede lijk de
voorstelling bed acht heeft. H oltzh ey had in vroegere
jaren v e e l opdrachten vo o r prijspenningen van
diverse genootschappen gekregen14, onde r andere
v o o r de prijspenningen van d e b e id e Teyler
genootschappen, waarop steeds de activiteiten van die
genootschappen symbolisch weergegeven werden.
V an d er Ke llen heeft zijn penningen nooit gesigneerd
(zijn gelijknamige zo on en opvolger aàn de M unt deed
dat wel).
W a t er na H oltzh e y ’s d ood met de Stempels van de
Groningse Acad émie is gebeurd, is niet bekend.
Wa arschijnlijk zijn zij aan de A cadémie toegezonden,
na gedane betaling, eind 1809, E r zullen wel niet veel
afslagen van gemaakt zijn, want de penning is zeer
zeldzaam. Zelfs in het Konink lijk Penningkabinet en
in het Groninge r Museum voor Stad en Lande is hij
niet aanwezig. D e enige bek end e exemplaren
bevinden zieh in Teylers Museum, in een particulière
verzameling, en in het Rijksmuseum te Amsterdam.
D e eerste, die hier w o rd t afgebeeld, is in 1825
uitgereikt aan H. Mulder, de tweed e is in 1819
gewonnen doo r A g e T jep k e Ruurd Sixma van
Heemstra voor een (waarschijnlijk geboetseerde)
G ro te Kop. V an H. M ulder is verder niets bek end .15
Hij kan zow e l een toekomstig kunstbeoefenaar als een
leerling-zeeman zijn geweest. D e latere Baron van
Heemstra uit Le euwa rden was 18 jaar ou d toen hij de
prijspenning kreeg. Tw e e jaar daarna liet hij z ieh als
Student in de letteren en de rechten aan de Le idse
Hoges chool (nu Universiteit) inschrijven. La ter bracht
hij het tot grietman van Barradeei en lid van de
Provinciale Staten van Friesland.16 Z ijn opleiding aan
de Groningse A cadémie van Teeken- Bouw- en
Zee vaartkunde zal dus w e l niet een professioneel doe l
gehad hebben.
In h e t Rijksmuseum bevinden zieh twee afslagen. D e
ene heeft op de keerzijde, in plaats van een naam en
datum, een gegraveerd zeilschip. D it is misschien een
9. 50-jarig bestaan van
de Renswoudse
Stichtingen, 1806, door
David van der Kellen.
10. Prijspenning van de
Académie Minerva te
Groningen, ca. 1830,
door M.C. de Vries jr.
prijs v o o r een leerling in d e zeevaartkunde geweest.
H e t tweed e exemplaar geeft problemen. Binnen de
krans op de k eerzijde Staat namelijk in hoofdletters
gegraveerd: ‘T ek enku nd e (met een E) Rutgerus van
T ro y en naar ’t naaktfiguur 1805’. N u blijk t u it de
rekening van ontvangsten en uitgaven na Holtzhey ’s
d ood duidelijk dat d e Stempels pas in 1806 zijn
gemaakt en dat er toen v o o r het eerst afslagen zijn
geleverd. Maar eventuee l zou H oltzh e y de Stempels
en penningen al in 1805 gemaakt en de rekening op
1806 gedateerd kunnen hebben, o f misschien heeft de
notaris zieh in de datum vergist. E en andere
verklaring zou kunnen zijn dat d e prijspenningen in
1806 nog met terugwerkende kracht aan de winnaars
v an 1805 zijn uitgereikt. O v e r Rutgerus van T roy en is
v e rd e r 00k niets bekend.
V an nog een exemplaar is de toekenning opgetekend.
In 1818 w erd aan de in 1816 vertrokken leraar in de
bouw- en zeevaartkunde E isveld een zilveren penning
gegeven v o o r zijn grote Verdiensten jegens de
Academie.17 D e tegenwoordige verblijfplaats hiervan
is onbekend. H e t kan niet de penning met het
gegraveerde zeilschip in het Rijksmuseum zijn, want
die is duidelijk van v ersleten Stempels geslagen. O p de
prijs van 1819 van V a n Heemstra is nog geen slijtage
te zien. O p die van 1825 van H. M ulder tekent zieh
een begin van slijtage af.
H e t in Vervolg Van Loon afgebeelde exemplaar heeft
geen gegraveerde naam o f datum. E r moet dus nog .
ergens een exemplaar met lege keerzijde in een
museum o f priveverzameling berusten. A ls tegenwicht
van de op de praktijk gerichte lessen in b eeidende
kunst was in 1820 een Kunstlievend G enoo tschap ter
aanmoedigjng en b evordering van teeken-, schilder-,
graveer- en b eeld houw kun d e opgericht, dat lezingen,
prijsvragen en lessen in d e vier bovengenoemde
vakken verzorgde. D i t genootschap kende jarenlang
weinig financiele zorgen, maar in 1829 was het toch
zov er gekomen, dat men op subsidie van het Rijk
moest aandringen om het hoo fd b o v en w a ter te
kunnen houden, helaas tevergeefs. D e Academie
maakte 00k weer eens een crisis d o o r en w e rd met
sluiting bedreigd. M en b esloot toen de Acad emie en
het G enoo tschap samen te voegen, wat tot gevolg had
dat d e aanvraag voor een rijkstoelage nu w el
gehonoreerd werd. O p 28 augustus 1830 kwam de
fusie tot stand. D e naam van de nieuwe instelling
werd Akademie van b eeidende kunsten, van teeken-,
bouw-, toegepaste werktuig- en zeevaartkunde. A l
spoedig werd d eze lange naam onofficieel, maar wel
blijvend, vervangen d oo r de naam Akademie Minerva.
In d ie tijd moet er 00k opdracht gegeven zijn v o o r het
maken van een nieuwe prijspenning.18 D e ze is minder
zeldzaam dan de prijspenning van 1806. O p de
voorzijd e Staat Minerva met heim, speer en
Medusaschild. H e t omschrift luidt: Akademie
Minerva te Groningen. O p de keerzijde, onderaan
gesigneerd D e Vries Jr. F.19, omsluiten twee
samengebonden lauwertakken een ruimte waarin een
naam en datum gegraveerd kunnen worden. O p een
exemplaar in het Konink lijk Penningkabinet is daar
een zeilschip gegraveerd, net als op het ene exemplaar
van het ou d e type in h e t R ijksmuseum. Misschien was
het een g ebruik om d e prijzen vo o r de leerlingen in
d e zeevaartkunde hiermee te versieren.
G o e d b eschouw d is het vreemd, voora l in het licht
van haar chronische geldgebrek, d a t de Acad emie na
18 17 nog eigen prijspenningen heeft uitgereikt v o o r
de b eeidende kunstvakken. In dat jaar had Koning
Willem 1 namelijk een zilveren o f verguld zilveren
prijspenning ingesteld, die alle stedelijke tekenscholen
en tekenacademies jaarlijks aan de meest gevorderde
leerling konden toekennen20. H e t latere tweed e type
lijkt al helemaal onnodig.
N a de fusie van 1830 heeft de Akademie Minerva nog
allerlei organisatorische veranderingen ondergaan. Zij
leeft nu nog voort, onder dezelfde naam, als
onde rdeel van de Hanzehoge school te Groningen.
G . v an d er M eer