
verbetering in de ze situatie. D e derd e met goud
bed e e ld e verhandeling is eigenlijk een vreemde eend
in de bijt, daar zij in de eerste plaats de
natuurwetenschappen en slechts zijdelings de
tekenkunst dient. D e bek roond e verhandelingen
zullen hieronder nader word en besproken.
D e vraag v an 1782
D e eerste vraag die w e rd uitgeschreven vo o r de
discipline van de tekenkund e luidde: ‘In hoeverre de
Nationaale Smaak van de Hollandsche School ’t
d oe lw it der Schilder- en T ek en ku nd e bereike, en aan
d erzelve r v ereischte beantwoorde? Alsmed e hoeverre
d ezelve Smaak, d o o r h e t b estudeeren van het
Antique, en van de werk en d er Kunstenaars van
andere Schoolen, zouw d e kunnen v erbe terd word en? ’
U it de vraagstelling, alsook uit de b ewaard g ebleven
b eoord elingen van het Genootschap, b lijkt d a t de
opstellers uitgingen van algemeen g eld end e ide een
omtrent het ’d oe lw it’ van de ‘w ä re schilderkunst’. In
de ze optiek is de kunst u it d e O u d h e id en de
Italiaanse renaissance (het ‘A n tiq u e ’ en ‘andere
sch olen’) het kompas waarop elke kunstenaar dient te
varen. In die kunstwerken w o rd t namelijk d e ideale
combinatie aangetroffen van verh ev en onderwerpen
en uitstekende technische vaardigheden die tezamen
e en b e e id op kunnen roepen d a t schöner en in
zed elijk op z ich t b eter is dan de werkelijkheid. Daar
d e eisen van d e kunst h e t best gerealiseerd kunnen
w o rd en in de historieschilderkunst, werd zij
traditioneel gesteld b ov en alle andere genres.
D e belangrijkste buitenlandse kunsttheoretici uit die
tijd, onde r w ie Roger de Piles, Sir Joshua Reynolds en
A n ton Rafael Mengs, waren van mening dat de
Hollandse S chool z ieh noo it in vo ld o en d e mate aan
de juiste voorb eeld en had gespiegeld. D e Holländers
neigden naar h e t zo realistisch mogelijk weergeven
v an de gewone dingen om hen heen. Z ij ded en dit
weliswaar met toewijding en met een nauwelijks te
evenaren technische vaardigheid, maar een plassende
k o e o f een h erberg met dronken b oeren benaderde
nu eenmaal niet het doe lwit van de wäre schilderkunst.
E nk elen gingen zelfs zo v e r de voork eu r voor al
d ie ‘vulgaire’ onde rwerpen in verband te brengen met
het nationale karakter van de Holländers. Z o had de
Hollandse schilderkunst, in een d oo r het Klassicisme
gekenmerkte tijd, haar goed e naam verloren
aangaande de onde rwerpskeuze en w e rd nog slechts
haar b ehande ling van kleur, lich t en sch aduw
b ewonderd.
D e inzending die met gou d b ek roond werd was van
d e hand van een s ch ilder u it Tiel: Roe land van
Eynden. H e t genootschapslid G e r r it W illem van
O os ten d e Bruijn legde het vo o r de zekerheid voor
aan een vriend die kundig was op het gebied van de
schilderkunst. D e ze verzekerde hem dat het een in de
grond goed antwoörd was en dat de inzender z e lf een
s childer moest zijn. Ondanks het feit dat het stuk in
d e eerste versie gebrekkig was wat betreff taal,
spelling en stijl, werd het inh oudelijk unaniem
v old oen d e geacht om te word en bekroond .5
V a n E yn d en conformeerde zieh aan de hierboven
geschetste internationaal geldende opvattingen en
stond daarmee op een lijn met andere Nederlandse
kunsttheoretici, zoals Cornelis Ploos van AmsteL
Maar het spreekt v o o r z ich z e lf dat het zijn eer te na
was de buitenlandse opvattingen over het vermeende
läge karakter v an de Hollandse S chool te delen. In
zijn voorwo ord neemt hij de handschoen op om ‘de
eer van de Hollandsche N a tie optehouden, tegen al te
wufte, o f ongegronde aanmerkingen van buiten-
landsche kunstrigters (..).’ D e auteur onderkent de
ondergeschikte positie die de Hollandse genres
innemen b innen de rangorde van d e schilderkunst.
Maar aan de andere kant zou het, zegt hij, toch
jammer zijn datgene op te geven waarin de Hollandse
S chool sinds de G o u d e n E e uw nü juist zo heeft
uitgeblonken. In tegenstelling tot wat buitenlandse
critici suggereren, d uid t het lagere genre zijns inziens
geenszins op een laag volkskarakter, maar is het onder
andere te wijten aan het hier te lande ontbreken van
v oorb e e ld en van kunst uit de klassieke oudheid en
v an gerichte ondersteuning doo r de Staat. D i t in
aanmerking genomen is d e Hollandse S chool er
eigenlijk op voorbeeldig e wijze in geslaagd tegemoet
te komen aan d e eisen van de ‘w are schilderkunst’.
D e verbeteringen die V an E ynd en in zijn laatste
h oofd stuk voorstelt betreffen voornamelijk
veranderingen in het academische kunstonderwijs.
D o o r middel van grondige bestu dering van de kunst
van de ou dheid en van meer recente meesters als
Rafaël en Titiaan, g ekoppeld aan onderwijs op allerlei
theoretische gebieden, kan de aankomend schilder
gestimuleerd word en zieh meer op v erheven
onde rwerpen te richten. H e t eigene van de Hollandse
School hoeft daarvoor niet opgegeven te worden.
A lle en dan kan de nationale s childerschool er in
slagen haar eervolle plaats binnen de E urope se kunst
w e e r op te eisen.
H e t bewaard g ebleven manuscript van V an E ynd en is
ernstig gehavend en gescheurd. H e t genootschaps-
a rch ie f geeft hiervoor de verklaring prijs. In een
sch uldbewuste b r ie f van Le stevenon aan zijn collega’s
lezen w e over het ongeluk dat het manuscript in zijn
huis op een avond is overkomen: ‘H e t handschrift, op
tafel zijnde blijven liggen, [werd] d o o r eenen jongen
hond aangetast, beknabbe ld en op v ele plaatsen
gescheurd.’6 D e afwikkeling van de prijstoekenning zal
hierd oor mogelijk enige vertraging heb ben opgelopen.
H e t uitblijven van publikatie van bekroond e
verhandelingen was overigens een telkens
terugkerend punt van irritatie tussen het
G en oo tschap en de inzenders, die niet konden
wachten om hun manuscript in d ruk te zien. (afb. 11)
X 2. Titelpagina van de
verhandeling door
Pieter Kikkert. (Verh.
TTGXVII, 1809) VERHANDELINGEN,
DE R E D E N E N V AN HE T KLEIN G E T A L DER
N ED ER L AN DS CHE HISTORIESCHILDE RS,
E N DE MIDDE LEN OM IN DIT GE-
B R E K T E VO O R Z IEN :
U I T G E G R V J S N D OO R
T E '^ Ê f B é f Ê R $
TWEEDE GENOOTSCHAP.
by J O H A N N E S J A C O B U S B E R T S ,
D e vraag van 1806
In de prijsvraag van 1806 werd een opga af van
redenen verlangd v o o r het geringe aantal
historieschilders in ons land. Tevens diende de
verhandeling suggesties te bevatten om in die situatie
verbetering te brengen. Naast het bekroond e
manuscript w erd en nog drie inzendingen
gepub liceerd in dezelfde band.7 Zij bevatten geen van
alle werk elijk nieuwe inzichten, maar zijn de neerslag
van ideeen die rond de eeuwwisseling vrij algemeen
in Nederland leefden onde r kunsttheoretici. Om die
reden zijn zij nu v o o r ons van groo t belang. De
opvattingen vinden hun oorsprong in met name de
Franse kunstfilosofie.
In het kader van de vorige prijsvraag w erd al
opgemerkt dat de historieschilderkunst van oudsher
v an alle genres het hoogst in aanzien stond. Maar pas
v anaf de tweed e helft van de 18 de e euw grepen
schilders in toenemende mate naar onderwerpen uit
d e eigen recente geschiedenis in plaats van thema’s uit
d e geschiedenis van de klassieke oudheid.8 D it was
vooral in h e t verlichte Frankrijk het geval. D e reden
h iervoor was dat de burgerij aan de macht was
gekomen; de standen waren doo rbro k en en
ongelijkheid op grond van g eboorte werd van de
hand gewezen. Kunst moest v anaf dat moment meer
uitgesproken dan voorheen een op voed end e rol gaan
speien; de weergave van voorb eeldige historische
personen en hun daden zou een günstige invloed
hebben op de karaktervorming van het volk.
Bovendien werd en dergelijke kunstuitingen gezien als
e en graadmeter voor het niveau van de cultuur van
e en land en drukten zij het nationale bewustzijn uit.
In Nederland nam de historieschilderkunst altijd al
een ondergeschikte plaats in, maar in het verlichte
H olland w erd dit opnieuw als een p robleem ervaren,
zoals reeds u it V a n Eyndens verhandeling is gebleken.
In 1806 was de Bataafse R ep ub liek overgegaan in het
Koninkrijk Holland. D e nieuwe koning L o d ew ijk
N ap ole on hechtte belang aan het b evorderen van de
nationale identiteit. Hij stelde dan 00k onmiddellijk
een commissie in om te onde rzoeken welke
maatregelen de overheid in navolging van Frankrijk
k on nemen om onder andere de historieschilderkunst
te bevorderen. O p d eze overheidsbemoeienis hadden
velen, onde r wie V an Eynden, geho op t en het is dan
00k niet verwonde rlijk dat het G enoots chap bij de
met gou d bekroond e inzending als pluspunt
aantekende dat d eze verhandeling het meest aansloot
bij h e t nieuwe regeringsbeleid.9
D e gouden erepenning w erd verle end aan Pieter
Kikkert. (afb. 12) O n d e r de redenen die hij opgeeft
v o o r het traditioneel geringe aantal historieschilders
in Nederland w ord t d e ‘kleine smaak’ van de
Hollandse S chool genoemd en hij verwijst daarbij
naar de verhandeling van V an Eynden. E en andere
b elangrijke reden is het in Nederland heersende
protestantisme. H e t katholicisme, hoewel dwalend en
v ol bijgeloof, heeft toch de voorwaarden geschapen
die de kunst van bijvoorb eeld Michelangelo en Rafaël
mogelijk maakte. D it steekt natuurlijk schril a f tegen
d e ravage die de beeldenstorm van de hervormers
heeft aangericht. Zelfs in protestantse kringen was dit
e en aanvaard standpunt. Desalniettemin v ond en de
genootschapsleden, vo o r w ie religie een belangrijke
roi speelde, het nodig bij deze passage aan te tekenen
d at de auteur w e l degelijk een goed christelijk
hervormd mens was.
D e belangrijkste reden v o o r het ontbreken van goed e
historieschilderkunst ligt echter volgens K ik k e r t bij de
schilder zelf. In tegenstelling tot d e ambachtsman o f
de schilder van eenvoudige genretaferelen dient hij
over een uitgebreide kennis te b eschikken om zijn
kunstwerk tot een goed einde te brengen. Maar hoe
kan een kunstenaar zieh ontplooien tot historieschilder
als de opleidingen ontoereikend zijn en als
hij niet op e en traditie terug kan grijpen? D e
bestaande tekengenootschappen vold ed en niet omdat
zij zieh vooral met praktische zaken bezighielden, die
dan nog niet eens op de historieschilderkunst gericht
waren.
D e oplossing die de auteur aandraagt voor het
stimuleren van de historieschilderkunst is daarom op
d e opleiding van de sch ilde r toegespitst. Zijn
voorstellen zijn zeker niet oorspronkelijk maar
had den nog niet aan actualiteit ingeboet. D e redding
van de Hollandse S chool lag naar d e mening vari