
Pr i jsui t reiking Het Teyler In i t ia t i e f
1 9 9 2 -1 9 9 3
Op donderdag 22 aprii jongstleden werden de Teyler Initiatief prijzen
uitgereikt, dit jaar door J. Stekelenburg, voorzitter van de FNV. In de
categorie professionelen won Teleac met haar cursus 'Schoner produceren'.
Het project 'Zonne-stroom, kan dat in Leusden?' won de publieksprijs.
Voordat de prijswinnaars bekend werden gemaakt, hield mevrouw prof.dr J.
Cramer, van het Studiecentrum voor Technologie en Beieid, TNO, Apeldoorn,
een voordracht over 'Milieuverbetering in produktieketens'. Hieronder volgt
een uitgebreide samenvatting van haar lezing.
Inleiding
Integrasi ketenbeheer vormt sinds het verschijnen van
het Nationaal Milieubeleidsplan (19 89) een sleutel-
begrip in het Nederlandse milieubeleid. De
toenemende aandacht voor integraal ketenbeheer
vloeit voort uit het besef dat milieuproblemen zoveel
mogelijk bij de bron dienen te worden aangepakt. Tot
het eind van de jaren tachtig richtte het milieubeleid
zieh vooral op de bestrijding van milieuproblemen
nàdat ze waren ontstaan. In de praktijk betekende dit
het plaatsen van fìlters en stof- en vetvangers aan het
eind van het produktieproces om diffuse verspreiding
van emissies te vermijden.
Sinds het eind van de jaren tachtig is het brongerichte
beleid m eet op de voorgrond komen te staan.
Wanneer we struktureel schone produkten willen
hebben, kunnen de verschillende schakels in
produktketens niet meer los van elkaar worden
gezien. H et vereist dat de hele produktie- en
consumptieketen - van grondstofwinning tot en met
10 De prijswinnaars
van de milieutechno-
logieprijzen. Van links
naar rechts: de heer
J . Stekelenburg (FNV),
deh eerdrN .
Rodenburg (prijs voor
professionelen), de
heren A . Vermeulen en
dr W. van Sark
(publieksprijs) en de
heer prof, d rJ. Lever,
voorzitter van
Het Teyler Initiatief.
afvalverwijdering - in de beschouwing wordt
betrokken. H et streven moet erop gericht zijn om
‘Ìekverliezen’ in de hele produktketen te beperken en
nadelige gevolgen van onvermijdbare Ìekverliezen te
voorkomen. Vanuit deze filosofìe is het begrip
‘integraal ketenbeheer’ geboren.
Theoretische uitgangspunten
Integraal ketenbeheer betekent idealiter: het dusdanig
beheren van de stofkringlopen in de keten van
grondstof-produktieproces-produkt-afval dat deze
kringlopen en de daarbij behorende emissies geheel
gesloten zijn, en de energievoorziening geheel via
duurzame energiebronnen verloopt. D it uitgangspunt
vereist twee essentièle veranderingen in onze huidige
wijze van produceren en consumeren. H et betekent
een omschakeling van het gebruik van fossiele
energie-bronnen (steenkool, aard-olie en aardgas) naar
dat van duurzame energiebronnen, gebaseerd op
zonne-energie. Daarnaast vergt integraal ketenbeheer
het voorkomen van diffuse verspreiding van
verontreiniging en het zoveel mogelijk in de kringloop
houden van stoffen (materie).
Wat betreff het gebruik van materie kunnen we een
onderscheid maken in biogene, vernieuwbare
grondstoffen en minerale, niet-vernieuwbare
grondstoffen, zoals ertsen en triviale grondstoffen
(waaronder zand, klei en grind).
De produkten die we dagelijks gebruiken, dienen bij
voorkeur uit biogene, vernieuwbare grondstoffen te
bestaan. Produkten, die zijn vervaardigd op basis van
dergelijke biogene grondstoffen, kunnen namelijk
weer worden afgebroken tot hun samenstellende
atomen en moleculen. Vervolgens kan het proces van
opbouw en afbraak opnieuw beginnen. Essentieel
daarbij is wel dat de opbouw van deze biogene
grondstoffen, die plaatsvindt met behulp van
zonne-energie, steeds in evenwicht is met de afbraak.
In principe mag de afvalproduktie niet groter zijn dan
de vernieuwingscapaciteit van het ecosysteem. De
biogene grondstoffen worden op deze wijze verbruikt
om tijdelijk te voorzien in menselijke behoeften. Het
gehele proces van opbouw en afbraak van biogene
grondstoffen wordt 00k wel de bio-cyclus genoemd.
In de toekomst zullen echter naast vernieuwbare
grondstoffen 00k minerale, niet-vernieuwbare
grondstoffen nodig blijven. Naast een biocyclus is er
daarom sprake van een mineralencyclus, die zo goed
mogelijk beheerst zal moeten worden. In tegenstelling
tot biogene grondstoffen dienen minerale
grondstoffen dus zoveel mogelijk te worden ‘gebruikt’,
en niet ‘verbruikt’.
Uit het oogpunt van integraal ketenbeheer is het zaak
om zowel de biogene grondstoffen als de mineralen
en de daarmee verbonden metalen en materialen zo
lang mogelijk in de cyclus te houden en duurzaam te
gebruiken. Dit betekent enerzijds het bevorderen van
een längere levensduur van produkten, anderzijds het
realiseren van zoveel mogelijk hergebruiksniveaus en
hergebruikslussen.
Rol van het bedrijfsleven
Bij het tot stand brengen van integraal ketenbeheer is
een cruciale rol weggelegd voor het bedrijfsleven.
Bedrijven zullen gezamenlijk aanzienlijke milieu-
verbeteringen binnen produktketens moeten
realiseren. De achterliggende gedachte daarbij is dat
door onderlinge afstemming in produktketens grotere
milieuverdienste-sprongen te maken zijn dan wanneer
bedrijven afzonderlijk soms tegenstrijdige initiatieven
ontplooien op milieugebied. Dit betekent dat alle in
de keten betrokken partijen elkaar nodig hebben bij
het zoeken naar en implementeren van milieu-
verbeteringen binnen produktketens. De grote
uitdaging voor bedrijven binnen produktketens is nu
hoe zij voorgenoemde milieuverdienstesprongen
gezamenlijk kunnen voorbereiden. Dit vergt namelijk
verdergaande stappen dan increméntele verbeteringen
van bestaande processen en produkten; het vereist
ondermeer een herontwerpen van produkten en
processen in het licht van het sluiten van kringlopen.
De vraag is hoe het bedrijfsleven aangespoord zou
kunnen worden tot een ketengericht milieumanagement.
Een belangrijke drijvende kracht kan in
de toekomst uitgaan van de onderlinge druk van
bedrijven in een produktketen op elkaar om
milieumaatregelen te nemen. In dat geval moeten
bedrijven meer informatie gaan uitwisselen over de
milieu-aspecten van hun activiteiten. Bovendien
moeten zij elkaar inzicht gaan geven in de
milieuverbeteringen die zij van plan zijn door te
voeren. En uiteindelijk zullen zij gezamenlijk,moeten
komen tot het voorbereiden en uitvoeren van de
gewenste milieuverdienstesprongen. Hoewel
dergelijke samenwerkingsverbanden op milieugebied
nog niet erg gebruikelijk zijn, zijn er wel tendensen in
deze richting zichtbaar. Meer dan voorheen speien
milieu-aspecten een rol bij het kiezen van
toeleveranciers en meer dan voorheen spreken
bedrijven met hun afnemers over de milieukwaliteit
van hun produkten. Ook komt het steeds vaker voor
dat bedrijven informatie vragen of zelfs eisen gaan
stellen op milieugebied aan hun toeleveranciers. Zo
heeft bijvoorbeeld het grootwinkelbedrijf Albert
Heijn getracht op grond van een actie van de
milieubeweging tegen PVC deze kunststof uit het
assortiment te halen. Hiervoor was het nodig om
eisen ten aanzien van PVC gebruik te gaan stellen aan
de toeleveranciers van dit bedrijf. In sommige
gevallen gaan bedrijven zelfs nauw samenwerken met
hun toeleveranciers om milieuproblemen te
voorkomen. Men spreekt dan over een
‘milieu-comakership’.
Individuele bedrijven kunnen dp deze wijze dus een
katalyserende invloed uitoefenen op veranderingen
op milieugebied in de rest van de keten. Onder welke
voorwaarden bedrijven dergelijke ketengerichte
initiatieven kunnen en/of willen nemen, is nog
grotendeels onbekend. H et is te verwachten dat
integraal ketenbeheer eerder geinitieerd wordt vanuit
bedrijven die daartoe van buitenaf worden
aangespoord (bijvoorbeeld door druk vanuit de markt
of vanuit de overheid). Bovendien zullen bedrijven
die een grote (markt)macht bezitten ten opzichte van
voorafgaande schakels in de keten, eerder geneigd zijn
om iets aan integraal ketenbeheer te gaan doen.
Om integraal ketenbeheer te bevorderen op
produkt-niveau moeten dus in principe alle schakels
in de keten actief betrokken worden in dit proces. Zij
moeten gezamenlijk komen tot maatregelen om
produkten in milieu-opzicht te verbeteren. Druk van
buitenaf op bedrijven blijkt echter vaak noodzakelijk
te zijn om de realiseerbaarheid van maatregelen op
het gebied van integraal ketenbeheer te vergroten. Dit
geldt vooral voor produktgroepen die niet door de
keten zelf gereguleerd lijken te (kunnen) worden of
die momenteel grote milieuproblemen veroorzaken.
Aan de milieuverbetering van deze produktgroepen
zou de overheid een extra impuls kunnen geven door