
hing het schilderij tegen een buitenmuur, waardoor een
hogere vochtigheid in de hand gewerkt werd (afb.20).
De beschadigingen in de verflaag op en längs de naad in
het doek waren overschilderd en nu zichtbaar als don-
kere vlekken. Dit nadonkeren van retouches is vooma-
menlijk te wijten aan het bindmiddel (lijnolie) in de ge-
bruikte verf. De te ruim aangebrachte retouches bedek-
ten helaas niet alleen de beschadigingen, maar ook een
deel van de originele schildering.
Afb.20. Achterzijde doubleerdoek: het loslaten van de doublering.
De restauratie
De oude bedoeking moest verwijderd worden. De naad
bleek aan de achterzijde weggesneden te zijn. Het stiksel,
aan de voorzijde nog zichtbaar, was aan de achterkant
verdwenen en vormde geen verbinding meer tussen de
beide doekdelen. Om losraken tijdens de restauratie te
voorkomen, werd aan de voorzijde een smalle baan Japans
papier aangebracht. Het oude doubleerdoek werd
in repen losgetrokken. Zo bestond er de minste kans op
beschadigingen van het oude doek. De broze lijmlaag
bleef grotendeels achter op het origineel. Deze lijmlaag
moest weggehaald worden, hetgeen gebeurde door op-
pervlakkig bevochtigen en vervolgens wegkrabben met
een scalpel.
Opspannen in de originele toestand was helaas niet mogelijk,
omdat het stiksel is weggesneden en beide doekdelen
niet langer verbindt. Een nieuwe doublering is
daarom onvermijdehjk. Voor de doublering is gebruik
gemaakt van een moderne methode. Hierbij wordt de
doubleermassa (üjmstof) op het voorgespannen doubleerdoek
gespoten (afb.21). Dankzij deze methode ont-
staat er een regelmatige en luchtige laag, die eventuele
oneffenheden in het origineel of het doubleerlinnen op-
vangt. Pas als de lijmlaag op het doubleerlinnen droog is,
kan er gedoubleerd worden. De eigenlijke lijming ge-
beurt namenlijk door verwarming, waardoor de kleefkracht
van de lijm geaktiveerd wordt. Dit proces vindt
plaats op de zogenaamde warme tafel. Het geprepa-
reerde doubleerhnnen wordt samen met het origineel op
de verwarmde tafel (65 ’ C) gelegd. Een transparante fo-
lie dekt het geheel af en een vacuümpomp zuigt de lucht
onder de folie weg. Zo ontstaat er een regelmatige druk
op het totale oppervlak van het schilderij, waardoor origineel
en doubleerlinnen worden samengedrukt. De
Afb.21. Verwijderen van het steunlinnen, zichtbaar is de achterzijde
van het origineel (midden).
door de wärmte geaktiveerde doubleermassa vormt nu
een flexibele verbinding tussen beide doeken (afb.22).
De doublering is reversibel; als het in de toekomst nood-
zakelijk mocht blijken om de doublering ongedaan te
maken, dan is dit zonder meer mogelijk. De doubleermassa
die zieh slechts oppervlakkig aan het originele linnen
gehecht heeft, laat zieh eenvoudig samen met het
doubleerlinnen verwijderen. Het originele karakter van
het kunstwerk, wordt hierdoor zoveel mogelijk gewaar-
borgd. Na de doublering wordt het doek op het inmid-
dels herstelde spanraam aangebracht. Het schilderij
wordt nu op een ezel geplaatst om de beeldzijde te kun-
nen restaureren.
Afb.22. Schema doubleerproces: A. melinex (folie: hittebestendig), B.
origineel, C. doubleermassa, D. voorgespannen doubleerdoek, E.
plaat warme tafel, F. lat van spanraam doubleerlinnen.
De grijze vuillaag werd al voor de doublering verwijderd.
Na deze behandeling was het schilderij al veel helderder
van kleur. Besloten werd om de oude vernislaag niet te
verwijderen. Hierbij speelden twee factoren een rol. Ten
eerste was de verkleuring grotendeels te wijten aan het
reeds verwijderde oppervlaktevuil, de vernis bleek minder
ernstig vergeeld dan voorzien was. Ten tweede wezen
kleine schoonmaakproeven uit dat verwijderen van de
vernis een te groot risico vormde voor het kwetsbare gla-
cis. De plaatselijke ondoorzichtigheid (zogenaamde
’blindheid’) van de oude vernis werd veroorzaakt door
een netwerk van kleine barstjes. Door een dünne vernis
op te brengen worden de barstjes opgevuld en vormen
oude en nieuwe vernis samen weer een transparante laag.
De verkleurde retouches zijn niet te verwijderen zonder
onderliggende originele verf te beschädigen. De toegepaste
verf is onoplosbaar geworden. De enig mogelijke
optossing was om de oude overschilderingen opnieuw te
retoucheren. Deze nieuwe retouches zijn echter gemak-
kelijk te verwijderen, om de vernoemde problemen in de
toekomst te voorkomen. De retouches werden op de ver-
nis aangebracht met een verf op basis van dammarvernis
die, in tegenstelling tot olieverf, oplosbaar blijft.
Tenslotte is het schilderij aan de achterzijde voorzien van
een plaat isolerend materiaal die het beschermd tegen
nadelige klimaatinvloeden en mechanisch beschädigen.
De restauratie was er in eerste instantie op gericht om het
behoud van het schilderij op längere termijn te bewerkstelligen
en niet slechts een kosmetische verbetering te
laten zien. Dat het uiterlijk van ’Dood wild’ er evenwel
ook op is vooruitgegaan, is te zien in de tweede schilderij -
enzaal van Teylers Museum.
Met dank aan het Frans Halsmuseum voor het gebruik
van de benodigde faciliteiten, met name Ella Hendriks
voor begeleidende adviezen.
Herman van Putten
Rectificatle
In Teylers Magazijn (nr. 21) is een störende fout
in het artikel van W. de Jong, De zondvloed-
mens. Een mens werd Salamander, geslopen.
Een deel van de tekst is weggevallen, zodat het
eerste hoofdstuk hier opnieuw wordt afge-
drukt.
Inleiding
De gedachten over de herkomst van fossielen
zijn in het verleden onderhevig geweest aan
veranderingen. De kennis/wetenschap heeft
zieh voortdurend ontwikkeld. Hierdoor zijn
fossielen in de loop der tijd anders geinterpre-
teerd.(l) Een van die fossielen is Andrias
scheuchzeri (een reuzensalamander) die vroe-
ger, en voor veel mensen nog steeds, bekend
stond/staat als Homo diluvii testis et theosco-
pos.
’O armes Beingerust von einem alten Sünder
Erweische Bein und Herz der neuen Bosheit
Kinder’(2)
Op 2 augustus 1672 werd Johann Jakob
Scheuchzer (afb.12) geboren als zoon van een
arts. D oor invloed van zijn Väder interesseerde
hij zieh al vroeg voor natuur- en heelkunde. Hij
ging wijsbegeerte (waaronder ook de natuur-
wetenschappen vielen) en medieijnen studeren
aan de Altorf Universiteit in Duitsland. In 1694
promoveerde hij in Utrecht tot doctor in de medieijnen.
In 1690 begon hij met verzamelen van
fossielen; een collectie die al snel beroemd
werd. Rond de eeuwwisseling hoopte hij op een
aanstelling aan de Leidse universiteit; Herman
Boerhaave was hem echter voor.(3) In 1702
schreef Scheuchzer fossielen nog toe aan ’grillige
krachten’, zoals die werkzaam kunnen zijn
in de natuur. In 1704, vertaalde hij Woodwards
Essay towards a Natural History ofthe Earth in
het Latijn. In dit essay neemt de Zondvloed-
theorie een belangrijke plaats in. De aanhan-
gers van deze theorie noemt men diluvianisten
en Scheuchzer kan vanaf dat jaar diluvianist
worden genoemd. Het nut van de natuurstudie
was volgens Scheuchzer drie-voudig: het leren
kennen van zichzelf, de wereld en God. Het leren
kennen van God door de Studie van de natuur
is een facet van de wetenschap in met
name de achttiende eeuw dat wordt aangeduid
met de term fysico-theologie.(4)
Scheuchzer kreeg in 1725 een grijsachtige zoet-
waterkalksteenplaat uit Oeningen in handen. In
de loop van 1726 verscheen zijn boek Homo diluvii
testis, waarin deze plaat werd beschreven.
Dit is een van de vele publicaties die hij heeft
geschreven. In het zelfde jaar stuurde hij een
brief: Sceletoon duorum Humanorum petrefactorum,
over hetzelfde onderwerp, naar de Philosophical
Transactions.
In Geestelijke Natuurkunde, de Nederlandse
vertaling van Physica Sacra, kunnen we het vol-
gende lezen. ’Tot noch toe hebbe ik niet mächtig
geweest dan twee Knokkels van den Rugge
(...) ten eene-maal steen geworden, en blinkende
door eenen zwarten glansch’. Scheuchzer
doelde hier op twee rugwervels welke uit de
omgeving van Neurenberg kwarnen en die hij
eerder beschreef en afbeeldde in onder meer
Piscium Querelae et Vindiciae (1708) en Museum
Diluvianum (1716). Over deze twee ver-
steende menselijke ruggewervels zou Winkler
in 1893 schrijven: ’Daarom zooals ik later, spre-
kende over den Ichthyosaurus, zal aantoonen,
hield hij (Scheuchzer) ook een paar wervelen
van dat dier voor mensche-wervelen.’ (Winkler,
1893).
Lezen we verder in Geestelijke Natuurkunde. ’
Doch in het jaar 1725 is in myne Studeerkamer
gebracht uyt de Steengroeve van Oeningen, in
het Bisdom van Konstans, onder anderen een
Gedenkstuk, zo veel meerdere oplettentheid
waardig, om dat het ontwyffelbaar is, om dat
het geen een deel vertoont, maar zeer veele ja
bynaar een half Geraamte. Om dat niet alleen-
lyk eene gedaante daar is ingedrukt, waar uyt
eene onzekere en hovaardige inbeelding het
eene uyt het ander zoude können verdichten,
maar de zelfstandigheid der Beenderen, ja van
het vleesch, en van de deelen noch weeker als
het vleesch de juyste evenredigheid in de
groote: m et e een woord een Gedenkstuk van
de raarste van dat vervloekte en onder de wate-
ren begraven Geslachte. En dat tweezins van
vören, en van achteren.’
Winkler (1893) vond het onverklaarbaar dat
Scheuchzer, die toch arts was en wel ’mensche-
geraamten’ had gezien, ’dit amphibiegeraamte
voor een menschelijk overblijfsel kon houden.
Doch Scheuchzer kon het denkbeeid niet ver-
dragen, dat er zooveel menschen door den
zondvloed van den Bijbel waren verdronken,
en dat er geen enkel overblijfsel van die menschen
in den bodem zou bewaard gebleven zijn
Scheuchzer was echter zeker van zijn zaak. In
Geestelijke Natuur-kunde kunnen we meekij-
ken en -lezen wat hij zag. (afb. 13) ’Gy ziet der-
halven in Fig. 15. a. b. c. den omtrek van het
been des Voor-hoofds, (...), f. de overblyfzelen
of van de Herssenen zelve, of van de harde
Moeder die bedekkende, (...), 1. Het vierde Kin-
nebaks-been, het welk de wangen uytmaakt,
(...), r. De eerste Ribbe met eene steenige huid
bedekt, [s] Gene duystere aanwyzingen van de
Lever, uyt de Legplaats af te nemen.’ Het kost
ons enige moeite om de hersenen of lever te
zien en misschien mögen we daaruit conclude-
ren dat Scheuchzer een grote verbeeldings-
kracht had. Het is niet uit te sluiten dat
Scheuchzer meende dat de mensen van voor de
Zondvloed er niet gelijk aan de huidige mens
uit zagen.(5)
Scheuchzer, die in het algemeen wordt gezien
als de grondlegger van de Europese paleonto-
logie, overleed op 23 juni 1733.
Meesterwerken uit Teylers
Museum tentoongesteld in de
Verenigde Staten
Uit de tekeningen collectie van Teylers Museum
zijn ongeveer honderd meesterwerken
naar de Verenigde Staten gegaan in het kader
van een aan deze collectie gewijde tentoonstel-
ling, die achtereenvolgens te zien is in de Pier-
pont Morgan Library te New York (10 fe-
bruari-30 april 1989) en het Art Institute in
Chicago (13 mei-30 juli 1989).
Slechts bij uitzondering worden meesterteke-
ningen uit onze befaamde collectie in het bui-
tenland tentoongesteld. Na presentaties in
Londen (1970), Parijs (1972) en Italie (1983),
zal nu een keuze van 99 tekeningen uit het bezit
op twee plaatsen in de Verenigde Staten te zien
zijn.
De tentoonstelling, getiteld From Michelangelo
to Rembrandt. Master Drawings from the Teyler
Museum, omvat tekeningen van zestiende- en
zeventiende-eeuwse Italiaanse en Nederlandse
meesters, waaronder veel bladen die niet eerder
tentoongesteld werden. De keuze is erop
gericht de specifieke hoogtepunten van de collectie
van Teylers Museum zo goed mogelijk
naar voren te brengen.
De selectie is geconcentreerd op kunstenaars
die uitzonderlijk goed vertegenwoordigd zijn in
de verzameling, zoals Michelangelo en Rafael,
Hendrick Goltzius, Rembrandt, Guercino,
Claude Lorrain en Adriaen van Ostade. Van
genoemde kunstenaars is een represenatief
aantal tekeningen in de tentoonstelling opgeno-
men, zodat hun virtuositeit en veelzijdigheid
ten voile tot uiting kan komen. Rond deze kem-
groepen hebben de samenstellers tekeningen
en studies van leerlingen en navolgers geselec-
teerd, met de bedoeling de artistieke invloed
van genoemde kunstenaars zo duidelijk mogelijk
te illustreren. Naast Rembrandt’s Verloren
Zoon en Landschap met brug zijn onder andere