
Datering
Datering van prijsbanden vormt geen probleem, indien
het gedateerde testimonium bewaard is gebleven. In vele
prijsbanden ontbreekt dit evenwel. Meestal is het met
meer of minder zorg weggesneden of weggescheurd ten
einde het boek anoniem van de hand te doen en het testimonium
in ieder geval als herinnering te bewaren. Date-
ring van de band op grand van het jaar van druk van het
boek geeft een terminus post quem, nauwkeurige bestu-
dering van band en Stempels kan nadere uitkomst bie-
den. Het is geen uitzondering dat een lijvig, aan het eind
van de 17de eeuw gedrukt lexicon in het begin van de
19de eeuw als prijs wordt uitgereikt. Van alle 20 in Tey-
lers Museum bewaard gebleven prijsbanden ontbreekt
het testimonium. Bibliothecaris Van Marum heeft deze,
voor zover nog aanwezig, wellicht zelf laten verwijderen.
Hem ging het tenslotte ’slechts’ om de inhoud van de boe-
ken, ook al lijken zij gezien hun gave staat zelden geraad-
pleegd te zijn. Slechts één prijsband vertoont sporen van
regelmatig gebruik door de leden van Teylers Godge-
leerd Genootschap. Het betreft dan ook een Griekse
Septuagint vertaling van het Oude Testament, eens de
trotse trofee van een ons anonieme Latijnse scholier uit
Amersfoort.
J. Spoelder
Noten
1. Zie J. Spoelder, Overprijzen en promotie op de Latijnsche Er-
asmiaansche Schole, in: Grepen uit de geschiedenis van het Eras-
miaans Gymnasium 1328-1978, N. van der Blom e.a., pp. 106-
138 (Rotterdam 1978).
2. Zie hiervoor lid 8 van de Leges rectoris etreliquorum praecep-
torum in het Reglement voor de Latijnse school van Haarlem uit
1625 (Gemeentearchief Haarlem, Archief van scholarchen
nr.4).
3. Zie ook J. Spoelder, Prijsbanden in het Rotterdamsch Leeska-
binet, grepen uit de geschiedenis en de boekerij van het Rotterdamsch
Leeskabinet 1859-1984, J.W. de Jong e.a., pp. 64-77 (Leiden
1984).
4. Zie hiervoor J. Spoelder, De Latijnsche Erasmiaansche School
en haar bibliotheek in 1788, een catalogus met inleiding (Rotterdam
1987).
Bijlage
Titels en namen der steden van de in Teylers Museum aangetrof-
fen prijsbanden, gerangschikt naar hun formaat (de nummers
tussen haakjes geven de signatuur van het boek aan):
Folio
1. Irenaeus, Contra haereses libri quinque, ed. J.B. Coignard
(Parijs 1710); prijs van Amsterdam (nr. 91).
2. Simsonius, Chronicon, ed. P. Wesseling (Amsterdam 1752);
prijsband van Leiden (nr. 183).
3. Plato, Opera Omnia Marsilio Ficino interprete (Frankfurt
1602); prijsband van Amsterdam (nr. 251).
4. Julius Pollux, Onomasticon Graece et Latine, ed. J. Lederlinus
/T. Hemsterhuis (Amsterdam 1706); prijsband van Utrecht
(nr. 336).
5. Hugo Grotius, Annales et Historiae de rebus Belgicis (Amsterdam
1657); prijsband van Amsterdam (nr. 161).
Quarto
6. S. Aurelius Victor, Historia Romana, ed. J. Amtzenius (Amsterdam
/ Utrecht 1733); prijsband van Amsterdam (nr.191).
7. R. Ouwens, Noctes Haganae (Franeker 1780); prijsband van
Amsterdam (nr. 338).
8. C. Julius Caesar, De bello Gallico et civili Pompeiano (Leiden
/ Rotterdam 1737); prijsband van Alkmaar (nr 147).
9. Vetus Testamentum ex versione Septuaginta interpretum, ed.
L. Bos (Franeker 1709); prijsband van Amersfoort (nr.3).
10. Aulus Gellius, Noctes Atticae, ed. J.F. en J. Gronovius (Leiden
1706); prijsband van Leiden (nr. 320).
11. C. Plinius Secundus, Epistolae, ed. G. Cortius / P. Longolius
(Amsterdam 1734); prijsband van Nijmegen (nr. 357).
12. C. Valerius Flaccus, Argonauticon libri octo, ed. P. Burman-
nus (Leiden 1724); prijsband van Utrecht (nr. 100).
Octavo
13. Moeridis Atticistae lexicon Atticum, ed. J. Piersonus (Leiden
1759); Prijsband van Amsterdam (nr. 330).
14. Dionysius Cato, Disticha de moribus ad filium (Amsterdam
1759); prijsband van Amsterdam met bewaard gebleven groene
linten (nr. 18).
15. Rituum qui olim apud Romanos obtinuerunt succincta expli-
catio, ed. C.F. Nagel (Leiden 1802); prijsband van Amsterdam
met bewaard gebleven linten (nr. 331).
16. Epictetus, Enchiridium una cum Cebetis tabula, ed. J. Gronovius
(Delft 1723); prijsband van Gouda. Het wapenstempel
op de voorplaat is ondersteboven afgedrukt (nr. 253).
17. C. Velleius Paterculus, Historiae Romanae, ed. D. Ruhnke-
nius (Leiden 1779); prijsband van Groningen (nr.174).
18. Julius Obsequens, De prodigiis, ed. F. Oudendorpius (Leiden
1720); prijsband van Haarlem (nr. 379).
19. Opuscula mythologica, physica et ethica Graece et Latine,
ed. Meibomius (Amsterdam 1688); prijsband van Leiden (nr.
444).
20. F. Sanctius, Minerva seu de causis linguae Latinae commen-
tarius, ed. G. Scioppius / J. Perizonius (Amsterdam 1733); prijsband
van Ysselstein (nr. 340).
Restauratie van een negentiende-eeuws
jachtstilleven
Beschrijving
Het in 1815 door Wybrand Hendriks geschilderde
’Dood wild’ doet sterk denken aan 17de-eeuwse jachtstil-
levens. De compositie, maar ook de schildertechnische
opbouw is vergelijkbaar met die van oude meesters als
Jan Weenix. Aan de kostuums van de jagers en het ge-
weer rechtsvoor is echter te zien dat het hier om een
19de-eeuws schilderij gaat (afb.17).
Het schilderij is in juni van dit jaar van zijn plaats in de
tweede schilderijenzaal gehaald. Het vertoonde een aan-
tal gebreken, waarvan het loslaten van de oude lijmdou-
blering de ernstigste was. Daamaast was de vernislaag
plaatselijk ondoorzichtig geworden, waardoor een aantal
details niet meer zichtbaar waren. Oude retouches längs
de naad in het schilderij waren sterk nagedonkerd en ver-
stoorden het beeid.
Afb.17. Wybrand Hendriks, ’Dood wild’, 1815, doek 114 x 133 cm,
Teylers Museum.
De voorstelling is geschilderd op een uit twee delen be-
staand doek. Het beeldvlak meet 133 x 114 cm. De naari
loopt min of meer horizontaal door de voorstelling, on-
geveer 25 cm vanaf de bovenzijde. Het is vreemd dat een
doek van deze afmetingen niet uit een stuk linnen be-
staat. De leverbare rolbreedte indertijd maakte dit name-
lijk zonder meer mogelijk. Om een latere vergroting van
een oorspronkelijk kleiner schilderij gaat het niet (dit
soort wijzigingen kwam soms voor bij o.a. portretten). De
compositie van ’Dood wild’ leent zieh echter niet voor
een dergelijke verandering. Nader onderzoek wijst uit
dat de naad al in de oorspronkelijke opzet aanwezig was.
De grondering van het doek is namelijk in een doorlo-
pende laag opgebracht. Dit is te zien aan de kwaststreken
die over de naad doorlopen.
Microscopisch onderzoek wijst uit dat de originele verf
van de schildering eveneens doorloopt over de naad en
het stiksel (afb.18).
Afb.18. Detail van de naad aan de voorzijde; hier is het stiksel nog
zichtbaar aanwezig.
De schildering is uit dünne lagen opgebouwd. De kwast-
streek of andersoortig relief speelt nauwelijks een rol. Er
is een verfmonster genomen uit de groene partij aan de
rechterzijde van het doek. De dwarsdoorsnede van dit
monster geeft een beeid van de opbouw van de schildering
(afb.19).
Op de grondering, bestaande uit krijt en lijm, ligt een
dünne, roodbruine laag. Deze laag loopt mogelijkerwijs
als een imprimatura over de gehele grondering. Gebruik
van een op dergelijke wijze gekleurde grond is aan de
schildering echter niet af te lezen.
De volgende verflaag is een dekkende groene laag, ge-
mengd uit blauwe, gele en enkele rode pigmentkorrels.
Hierop is een dünne groene verflaag aangebracht, een
zogenaamd glacis. Dit is een transparante laag met veel
bindmiddel, die diepte aan de kleuren verleent. Deze glacis
zijn over het algemeen bijzonder kwetsbaar. Bij veel
schilderijen uit deze periode is tijdens vroegere vemisaf-
names het glacis tegeüjk met de vernislaag verdwenen.
Het glacis in ’Dood wild’ lijkt oorspronkelijk. Uit de
dwarsdoorsnede valt namelijk af te leiden dat het om een
Afb.19. Schematische weergave van de dwarsdoorsnede: A. vemis, B.
groen glacis, C. dekkende groene verf, D. dünne bruine verf, E. grondering
bestaande uit twee lagen krijt-lijm, F. origineel linnen.
originele laag gaat. In het algemeen zijn bij latere over-
schilderingen vernisresten of vuil zichtbaar tussen origineel
en overschildering. Bij dit monster was dat niet het
geval.
Over de restauratiegeschiedenis van het schilderij is helaas
geen geschreven materiaal voorhanden. Dergelijke
informatie, met ñame over de vaststelling van schadever-
schijnselen, verrichte ingrepen, etc. is van groot belang
voor een restaurator. Tegenwoordig wordt documentatie
van uitgevoerde restauraties gezien als een voorwaarde
om tot een goede conservering van kunstwerken te körnen.
Op deze wijze kan namenlijk inzicht verkregen worden in
het verouderingsproces van een schilderij; de effecten
van een ingreep kunnen worden nagegaan en er wordt
lijn gebracht in de conservering op längere termijn.
Uit het schilderij zelf valt echter wel enige informatie af te
lezen over vroegere restauraties. Er heeft vermoedelijk
rond de eeuwwisseling een grate restauratie van ’Dood
wild’ plaatsgevonden, waarbij een stijfselbedoeking is
uitgevoerd. Verder is de vernislaag verwijderd en deze is,
na het retoucheren van beschadigingen, vervangen door
een nieuw slotvernis. Het oude doubleerdoek liet op
meerdere plaatsen los en verloor zo zijn ondersteunende
functie. Op de achterzijde van het doek had zieh Schimmel
gevormd. H et stijfsel is hiervoor mede door zijn hy-
groscopische aard, een goede voedingsbodem. Daarbij