
T E Y L E R < § >M U S E U M
sluiten van de buitenlucht.
In dit ruw milieu houden maar weinig hogere dieren het
vol. En het is dus niet zo vreemd dat zieh daar bij vol-
doende aanbod van harde ondergrond en kalkpartikels
thans nog stromatolieten vormen. Plaatsen waar dit ver-
schijnsel zieh in Nederland voordeed of doet zijn het
meertje de Waal bij Rockanje, het Kaaskenswater bij Zie-
rikzee (dat zij naam er aan ontleent), de Terluchtse Weel
westelijk van Goes en het Grote Gat nabij Oostburg
(Bijma & Boekschoten, 1985). Het verschijnsel van de
’groeiende stenen’ wekte in de 18de eeuw en later veel
verbazing. De stadhouder kwam kijken en Teylers Museum
toonde omkorste rietstengels en takjes uit de Waal
welke thans nog in de vitrine van de Ovale Zaal te zien
zijn. Deze werden tussen 1790 en 1800 door Martinus
van Marum aangekocht. Petrus Camper bezat in zijn (na-
derhand te Groningen behouden) kabinet materiaal daar
vandaan. De Leidse patriciër Kneppelhout verzamelde
eveneens groeiende stenen uit Rockanje, welke in het
Rijksmuseum voor Geologie behouden bleven. Mogelijk
doelde Haüy (1801) mede hierop toen hij in het tweede
deel van zij n Traité de Minéralogie onder de kop ’Formes
Imitatives’ van concretionnair calcium-carbonaat de in-
crusterende vorm (op p. 172) vermeldde, ontstaan door
afzetting van kalkmaterie rondom boomtakjes, rietstengels
en dergelijke. Haüy vervolgt: ’Het ostéocole uit de
oude apotheken, aldus genaamd omdat men de eigen-
schap toeschreef om binnen körte tijd gebroken beende-
ren te kunnen helen, is niets anders dan een incrustatie
waarbinnen een holte ledig werd door het vergaan van
Zo schaars als stromatoliet in het dierfossielrijke phane-
rozo'ische tijdperk der aardgeschiedenis is (van 590 mil-
lioen jaar tot heden), zo regelmatig treedt het op in de
praecambrische afzettingen. Begrijpelijk; die grazers
waaronder blauwwieren de laatste halve milliard jaar
aardgeschiedenis te lijden hadden, bestanden toen nog
niet. En zo treffen we in de jongere praecambrische lagen
van Siberie en van de westelijke Sahara uitbundige va-
riaties op het thema stromatoliet aan. De ’explosieve’ ver-
breiding van stromatolieten vond 2.3 tot 2.2 milliard jaar
geleden plaats. Vermoedelijk hield dit verband met de
Sterke vergroting van de continenten even te voren, zodat
meer kustlijn ter beschikking kwam (Priem, 1988).
Soms, aan de oosthoek van het Arabisch schiereiland,
zijn stromatolieten zo talrijk dat Shell is gaan onderzoe-
ken of er ook olieperspectieven in die kalksteenformaties
scholen. Dat heeft alleen maar zin wanneer de stromatolieten
niet diep begraven werden onder later gevormde
gesteenten en onder invloed van hoge druk en tempera-
tuur zijn omgezet tot massief marmer. Hoe ouder het ge-
steente, des te meer kans er is dat dat gebeurt. Toch zijn
er uit Australie thans verkiezelde stromatolieten bekend
van 3,5 milliard jaar geleden, uit de begintijd van de aardgeschiedenis.
Priem (1987, 1988) heeft in interessante
Afb.19. Coccoied-achtige microstructuren, gelijkend op cyanobacte-
riën waarvan sommige de indruk wekken in binaire deling te zijn ge-
fossiliseerd. Vergroting 200 x. Grythyttan, Zweden (opname Van
Kempen).
Afb.18. Lourdesgrot uit stromatolietkalksteen, vroeger aanwezig in
het park van het A ntoniusziekenhuis te Oostburg (Zld.).
het plantenmateriaal dat er in aanwezig was, om soms
vervolgens weer te worden opgevuld door poederig kalk-
materiaal dat uit het water neersloeg.’ Het geloof in de ge-
neeskracht van stromatolieten heeft lang standgehou-
den. Er ontstond tijdens de eerste wereldoorlog een in-
richting voor modderbaden te Rockanje. Men meende
dat de stromaliet groeide in een radium-rijke en zeer heil-
zame afzetting op de bodem van de Waal. Te Oostburg
werd een Lourdesgrot (afb. 18) opgetrokken uit deze won-
derbaarlijke steensoort.
Afb.20. Filamenteuze microstructuren, welke zouden kunnen ontstaan
d oor mineralisatie van slijmscheden van blauwwierachtigen.
Vergroting 50 x. Grythyttan, Zweden (opname van Kempen).
overzichten geschetst hoe de aarde in die tijd meer eigen
wärmte uitstraalde, vrijwel geheel bedekt was door oce-
aan, en een atmosfeer bezat zonder vrije zuurstof. In Europa
zijn deze allereerste lagen niet voorhanden. De oud-
ste formaties waarin nog iets terug te vinden is van de
oorspronkelijke structuren bevinden zieh in midden
Zweden en zuidelijk Finland. Dank zij het onderzoek ge-
leid door de Amsterdamse hoogleraar Oen is er van de
harde ondergrond van het Bergslagen-gebied rondom
Grythyttan in Zweden zeer veel meer bekend geworden.
In een ertshoudend niveau van een leisteenformatie
welke circa 1,8 milliard jaar oud is, werden eigenaardige
structuren ontdekt bij het microscopisch onderzoek
(Oen, De Maesschalck & Lustenhouwer, 1986). Deze
zijn weergegeven in afbeelding 19 Het gaat hier om bol-
vormige, eivormige en soms filamenteuze structuurtjes,
bestudeerd door Van Kempen (1979). Hun lengte is maximaal
0,09 millimeter, en soms bestaan ze uit meerdere
bolschalen. Ze bevatten een kern van kristallijn materiaal.
Ze bestaan uit calcium-mangaan-carbonaten. Hun
ontdekkers houden het voor waarschijnlijk dat deze eigenaardige
structuren oorspronkelijk microben waren, als
laagjes organisch materiaal behouden tussen vuurstee-
nafzettingen. Naderhand vond omzetting plaats; het organisch
materiaal werd gevuld met en vervangen door
calcium-mangaan carbonaten, en de vuursteen werd omgezet
in harde kwartslaagjes.
De leisteenformatie van Grythyttan is een marien sediment,
gevormd door partikels vulkanische as en klei
welke zieh in papierdunne laagjes op de zeebodem heb-
ben afgezet. Die laagjes zijn volstrekt intact gebleven.
Geen bodembewonend gedierte trok er een spoor door,
want dat bestand toen nog niet.
In oostelijk Finland bij Hyypiä werden eveneens merk-
waardige microstructuren aangetroffen. Er is daar een
voorkomen van grafiet (grondstof voor onze potloden),
het uit zuiver koolstof bestaande mineraal. In verband
hiermee vond intensief geologisch onderzoek plaats. Bij
boringen kwam van 185 meter diepte dolomiet naar bo-
ven, een gesteente dat uit calcium-magnesium-carbonaat
bestaat. Dolomiet is een omzettingsgesteente, veelal gevormd
uit kalkstenen die doordrenkt werden met een pe-
kel rijk aan magnesiumchloride. Er treedt dan een reactie
op waarbij een deel van de calciumatomen in de kalk-
steenkorrels door magnesiumatomen vervangen wordt.
Deze omzetting gaat vaak gepaard met structuurverlies;
stromatolieten bijvoorbeeld zijn in dolomiet minder
goed herkenbaar. Ook in Hyypiä was de dolomiet, onge-
veer 2,1 milliard jaar oud, structuurloos. Maar stromato-
litische structuren waren al eerder gesignaleerd uit noord
Finse afzettingen van ongeveer dezelfde ouderdom
(Harme en Perttunen, 1963) en ook waren er microfos-
siel-achtige structuren geisoleerd in de omgeving van
Hyypiä: draadachtige door Tynni (1971) en bolvormige
uit naburig Rusland door Timofeev (1969) en Vologdin
(1970). Interessant nu was het voorkomen van vuur-
steenknollen in de boring van Hyypiä. Vuursteenknollen
vormen zieh bij het rijpen van het Sediment in de zeebodem
door concentratie van diffuus aanwezige kiezel. De
harde knollen en lagen fungeren als brandkast voor het
bewaard blijven van allerlei fijne structuren uit organische
stof. Dit was het geval in de beroemde Gunflintfor-
matie van Ontario, Canada waar in 1954 uit 2 milliard
jaar oude tot vuursteen omgezette stromatolieten een
stokoude microflora bestaande uit twaalf soorten
cyanophyten bewaard bleek (Barghoorn, 1971). Zo veel
fraais leverde de Finse vuursteen niet op, maar wel be-
vatte het materiaal zeer kleine (tot 40 micron lengte) pot-
loodvormige microstructuurtjes welke van oorsprong
bacterieel zouden kunnen zijn. Tynni en Sarapää gaven
dit organisme alvast de naam Hyypiana.
Ook in het ongeveer even oude gebied Bergslagen waar-
vandaan Oen en de zijnen in 1986 microbiele structuren
beschreven, zijn vanouds kalksteenlagen bekend. Tijdens
het karteren had A.C. van der Raad reeds opge-
merkt dat sommige daarvan een fijngelamineerde struc-
tuur vertonen. Hij noemde zulke gesteenten warvenkal-
ken, naar de seizoensgebandeerde gletscherklei in Zweden.
In 1987 nam ik in dat gebied tussen Grythyttan en
Alvestorp een kijkje. Aan de vegetatie was duidelijk
zichtbaar dat op de plaats, door Van der Raad aangewe-
zen, de bodem kalkrijk moest zijn. De helling, westwaarts
naar de oever van het Torrvarpenmeer bij Grimsudden,
is bedekt met een dikke laag morenegruis uit het laatst
van de ijstijd waarin een loofbos welig wortelde. Geluk-
kig voor ons was dit woud enkele jaren tevoren gekapt,
zodat het zoeken naar brokken vaste rots niet geheel uit-
Afb.21. Stromatolietkalksteen van G rimsudden zuidelijk van Grythyttan,
Zweden; op wäre grootte.
zichtsloos was. Het regende pijpestelen, en we joegen een
eland uit zijn leger op; maar we vonden de gelaagde kalk-
steen terug. En al gauw bleek onder de loupe dat deze
een zeer fraaie stromatolietkalksteen is (Boekschoten
cis., 1988).
De papierdunne gelaagdheid, zo typerend voor stroma-
toliet, was aan verweerde stukken zeer goed te observe-
ren. Fraaier nog spreekt de structuur wanneer een zaag-
vlak kalksteen met verdund zoutzuur wordt aangeetst
(afb .2 1). Dat deze zieh zo aftekent, is het gevolg van de af-
wisseling tussen dolomietrijke en dolomietarme kalk-
steenlaagjes dan wel kwartsrijke en kwartsarme laagjes.
Dolomiet, magnesiumrijk, lost slechts in zuren op (en
kwarts helemaal niet) terwijl calciet, het mineraal waar