
In 1900 zond Pieter Dupont de gravure in naar de afde-
ling voor grafische kunsten van de Parijse Exposition Internationale.
Deze inzending bracht hem zijn eerste be-
langrijke succès. De jury van de Wereldtentoonstelling
beloonde de gravure van de onbekende jonge Neder-
landse graficus met de gouden médaillé.
Naast portretten van onder andere de bekende Zwit-
serse lithograaf Th. Steinlen, de Amsterdamse hoogle-
raar in de verloskunde Hector Treub en de Rotterdamse
burgemeester J.B. s’Jacob, zou Dupont voorstellingen
blijven maken van werkpaarden en ploegende ossen. Tot
de meest imponerende gravures van Pieter Dupont, die
in 1902 benoemd werd tot hoogleraar van de Gra-
veerklasse van de Rijksakademie, behoort de voorstel-
ling Ploegende paarden (afb. 9) uit 1904. De enigszins
Afb. 9. Pieter Dupont, Ploegende paarden, 1904.
diagonale compositie in een schuin verlopend heuvel-
landschap geeft een grote dieptewerking en versterkt de
dynamiek van de beweging. De gebundelde kracht, zoals
die spreekt uit de geaccentueerde spieren van de zieh
voor de ploeg afbeulende paarden, maakt deze voorstel-
ling tot een hoogtepunt in het werk van Dupont. Ken-
merkend voor het werk van Dupont is dat de voorstelling
tot in de kleinste details, minutieus doorwerkt is. Het na-
turahsme van de gehele voorstelling is echter minder
sterk, dan de zeer nauwkeurig weergegeven beeldele-
menten afzonderlijk doen verwachten. Het bietenveldje
op de voorgrond en het lijnenspel in de omgeploegde
aarde geven de voorstelling een toch sterk decoratief ka-
rakter, dat in zekere zin typerend is voor de Art Nouveau.
In 1911 overleed Pieter Dupont onverwachts. Hij werd
opgevolgd door Johannes Aarts (1807-1936). Deze
kunstenaar was zijn loopbaan begonnen als Schilder van
landschappen in een pointilistische stijl, maar zou zieh na
1900 volledig toeleggen op tekenen en de grafische kunsten.
De kunsthistoricus A.L. van Boom omschrijft Aarts
als ’een geniaal experimenteerder, die vrijwel alle grafische
technieken heeft beoefend ...’.(1) Zijn kopergravures
hebben vrijwel altijd polderwerkers of bedelaars en
kreupelen tot onderwerp en zijn op een zelfde door-
werkte, tonale manier gegraveerd als die van Dupont.
Deze voorstellingen zijn met een groot vakmanschap gegraveerd,
maar door het onderwerp en de zeer gedetail-
leerde maken deze prenten toch een wat sombere en
trieste indruk.
Een geheel nieuwe opvatting van deze grafische techniek
is zichtbaar in het werk van Debora Duyvis. Zij was een
leerling van de graveerklasse van Aarts en is door hem
opgeleid in de academische, picturale manier van grave-
ren. Lang is zij de eclectische graveertechniek en thema-
tiek van Aarts niet trouw gebleven. Al spoedig na het vertaten
van de Academie geeft haar werk blijk van een volledig
andere benadering van de mogelijkheden van de
gravure. In 1922 en 1923 verbleef zij voor een lange tijd
in Parijs. In deze tijd onderging haar gegraveerde werk
een belangrijke ontwikkeling van een tonale, picturale
wijze van graveren naar een lineaire, zuiver grafisch
beeid. In de hierop volgende jaren maakte zij reizen naar
Bretagne en Corsica. De gravures die naar aanleiding van
deze reizen tot stand zijn gekomen, tonen een konse-
kwente ontwikkeling naar een zuiver lineaire opvatting.
Daarnaast is gelijktijdig een sterke Stilering en vereen-
voudiging van de compositie zichtbaar.'In het gezicht van
de Corsicaanse havenstad Calvi (afb. 10) wordt de essen-
Afb. 10. D ebora Duyvis, De haven van Calvi, Corsica, 1927.
tie van het beeid weergegeven in een klein aantal karak-
teriserende contourlijnen: met slechts enkele lijnen worden
de vormen aangeduid. Details blijven achterwege en
veel van het papier wordt blank gelaten. Het contrast tus-
sen het witte papier en de diepe, donkere schaduwen op-
gebouwd uit voornamelijk parallelarceringen geeft een
overweldigende indruk van zon, licht en ruimte. Deze indruk
wordt versterkt doordat Debora Duyvis geen ge-
bruik maakt van de typerende tonale eigenschappen van
de gegraveerde lijn, met zijn eindeloze schakering van
tinten en vloeiende verloop van dik naar dun, maar vrijwel
uitsluitend werkt met enigszins harde, zuivere zwarte
lijnen.
Een dergelijk spei van lijnen en gestileerde vormen is ook
te vinden in een deel van het werk van Engelina Reitsma-
Valenga. In 1906 werd zij toegelaten tot de Rijksacade-
mie voor Beeidende Kunsten te Amsterdam. In het cur-
susjaar 1910-11 volgde zij de graveerklasse van Dupont.
Evenals de gravures uit de academie tijd van Debora
Duyvis, is het gegraveerde werk van Engelina Valenga tonaal,
dat wil zeggen dat de kunstenaar streeft kleuren,
plasticiteit en driedimensionaliteit door middel van arce-
ringen te suggeren. In 1913 werd haar inzending voor de
Prix de Rome van een op de rüg gezien mannelijk naakt
model bekroond met de gouden médaillé.
Binnen een paar jaar onderging haar stijl van graveren
een volledige verandering. De arceringen laat zij volledig
weg en bouwt de voorstelling op met uitsluitend een con-
tourlijn. ’In onze tijd ziet men liefst burijngravures met
weinig of geen arcering. Dat heeft voor dat een sierlijke of
gevoelige omtreklijn meer spreekt; ertegen is dat men de
charme van donkere en lichte tinten verliest’, schrijft zij
zelf.(2) Hoe gestileerd en schijnbaar eenvoudig de voorstelling
ook is opgebouwd, toch is er geen sprake van dat
het figuratieve en realistische op enigerlei wijze wordt
losgelaten. Tot de meest karakteristieke gravures uit deze
période behoort het portret van de violist Alexander
Schmuller (afb. 11) uit 1916. De voorstelling is met en-
Afb. 11. Engelina Reitsma-Valenga, De violist A lexander Schmuller,
1916.
kele snelle lijnen opgebouwd, waarbij een paar kleine
diagonale lijntjes de beweging en dynamiek van het
vioolspel versterken. Opvallend is daarbij is dat de kun-
stenares geen enkele poging heeft gedaan om toon,
ruimte of diepte te suggeren.
Karakteristiek voor het werk van Engelina Reitsma-Va-
lenja is de verscheidenheid aan graveertechnieken en
stijlen. Naast deze lineaire, soms enigszins abstrahierend
realistische voorstellingen, heeft zij veel gravures ge-
maakt in de traditionele, tonale wijze van graveren,
waarin met arceringen toon, diepte en kleur gesugge-
reerd wordt. Deze techniek past zij vooral toe in portretten,
zoals dat van Koningin Wilhelmina (1947) en de
schrijfster Ina Boudier-Bakker (ca. 1955). Daarnaast
heeft de kunstenares veel voorstellingen gemaakt van
dieren. Deze zijn voor het merendeel in een realistische
tränt gegraveerd, echter zonder een teveel aan detail. Een
goed voorbeeld is het vertederende Zebupaar (afb. 12)
3
Ä
:0 T .
Afb. 12. Engelina Reitsma-Valença, Zebu-paar, 1949.
dat in 1949 gedrukt werd. De voorstelling is in grafische
zin minder puristisch opvatting dan het portret van
Schmuller. Diepte en plasticiteit worden gesuggereerd
met parallelarceringen in de hoorns, de neus en de ogen
van de zebu’s. Toch wordt in deze voorstellingen geen
picturale effecten nagestreefd, en blijft er een duidelijke,
aan de graveertechniek eigen stilering zichtbaar.
In 1933 werd er opnieuw een Prix de Rome voor grafiek
gehouden. Hieraan namen toen twee kandidaten deel:
Hubert Levigne en Kuno Brinks. De gravure Petrus vindt
de stater in de mond van de vis van Brinks werd bekroond
met de gouden médaillé door, zoals het in het jury-rap-
port wordt omschreven, ’de grotere verdieptheid en
kracht van de uitdrukking en beelding’. Evenals het
vroege werk van Debora Duyvis en Engelina Reitsma-
Valença is ook deze gravure nog geheel picturaal van opvatting,
en Staat suggestie van kleur en diepte centraal.
In het tweede stipendiumjaar vervaardigde Brinks een
portret van de natuurkundige Pieter Zeeman (1865-